Advies AG aan Hoge Raad: geen herziening in zaak veroordeelde zakenman wegens witwassen van 17 miljoen euro

Parket bij de Hoge Raad 24 september 2024, ECLI:NL:PHR:2024:983

De herzieningsaanvraag in de zaak tegen de in 2014 onherroepelijk veroordeelde zakenman (de aanvrager) wegens onder meer het witwassen van 17 miljoen euro afkomstig van (de in mei 2004 doodgeschoten) vastgoedhandelaar Endstra, dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Keulen de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag. Reden is dat in de aanvraag onvoldoende wordt uitgelegd waarom de aangevoerde omstandigheden in het licht van de bewijsvoering van het hof tot vrijspraak zouden moeten leiden. Maar ook bij een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag zijn, in het licht van de bewijsvoering van het hof, de gegevens die in de aanvraag naar voren zijn gebracht volgens de AG van onvoldoende gewicht om te kunnen gelden als een novum.

Een novum is een nieuw ‘gegeven’ dat bij de rechter die de eerdere veroordeling uitsprak niet bekend was én dat het ernstige vermoeden wekt dat het zou hebben geleid tot een vrijspraak als dit gegeven de rechter wel bekend zou zijn geweest.

Achtergrond

De aanvrager van de herziening is bij uitspraak van 16 mei 2012 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld wegens (onder meer) medeplegen van gewoontewitwassen van ruim 17 miljoen euro die Holleeder had afgeperst van Endstra. Het gerechtshof legde vier jaar gevangenisstraf op. De veroordeling werd in 2014 onherroepelijk. De aanvrager heeft zijn straf uitgezeten. Ook is aan de aanvrager een ontnemingsmaatregel opgelegd waarin de betalingsverplichting aan de Nederlandse Staat is vastgesteld op ruim 24 miljoen euro.

In september 2023 is een herzieningsaanvraag ingediend bij de Hoge Raad. In de aanvraag wordt herziening gevraagd van de veroordeling wegens het bewezenverklaarde medeplegen van gewoontewitwassen van ruim 17 miljoen euro. De aanvraag is gebaseerd op het standpunt dat sprake is van een aantal nova. Kern van de aanvraag is dat ‘nieuw opgekomen bewijsstukken’ door de onderlinge samenhang ‘belangrijk en overtuigend bewijs’ bevatten voor een alternatief scenario dat op de zitting in hoger beroep al naar voren is gebracht. Dat scenario houdt volgens de aanvraag het volgende in. Endstra werd afgeperst om aan de aanvrager te betalen, maar de aanvrager wist daar niet van en zou spoedig zelf afgeperst worden. Uit de aangedragen nieuwe gegevens zou de onjuistheid volgen van de overweging waarmee het hof dit scenario heeft verworpen.

Advies AG

De herzieningsaanvraag is door AG Keulen beoordeeld. Uitgangspunt bij de beoordeling door de AG was primair of de herzieningsaanvraag aan de eisen voldoet om in behandeling te kunnen worden genomen. Dan gaat het, kort gezegd, om de ontvankelijkheid van de aanvraag.

De wet vereist dat de aanvraag de gronden vermeldt waarop zij berust. De Hoge Raad heeft daaruit onder meer afgeleid dat de aanvraag met voldoende precisie moet uiteenzetten (i) waarom het aangevoerde gegeven leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van een deel van de bewijsvoering, en (ii) waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak, als dat gegeven toen bekend was geweest, zou hebben geleid tot een vrijspraak. Volgens de AG voldoet de aanvraag niet aan die laatste eis. Maar de AG bespreekt de aangevoerde gegevens ook inhoudelijk.

Een gegeven dat de rechter niet bekend was

De aangevoerde gegevens zijn onder meer ontleend aan een brief die Holleeder aan de aanvrager heeft gestuurd en aan een telefoongesprek dat Holleeder met Peter R. de Vries heeft gevoerd. De passages die in de aanvraag worden geciteerd bevatten enkele gegevens die het hof ten tijde van de berechting van de aanvrager niet bekend waren. De informatie die aan deze gegevens ontleend kan worden sluit evenwel deels aan bij informatie die het hof wél bekend was.

Het ernstige vermoeden

Het hof heeft volgens de AG uit tal van feiten en omstandigheden afgeleid dat Endstra door Holleeder werd afgeperst om de aanvrager te betalen en dat de aanvrager daarvan wist. De AG licht er in zijn conclusie enkele elementen uit. In de dagboekaantekeningen van Endstra worden bedragen en data genoemd die aansluiten bij de door de aanvrager ontvangen betalingen. Er is sprake van willekeurige betalingen van aanzienlijke bedragen die door Endstra op zijn betalingsopdrachten niet of van een vage omschrijving werden voorzien. Ook bestaat er niet een schriftelijk stuk waarin de gestelde afspraken tussen Endstra en de aanvrager zijn vastgelegd. En er is gezocht naar onderliggende verplichtingen om de betalingen op te kunnen baseren. In het licht van de bewijsvoering zijn de gegevens die in de aanvraag naar voren zijn gebracht volgens de AG van onvoldoende gewicht om te kunnen gelden als een novum in de zit in van de wet.

De AG adviseert de Hoge Raad de herzieningsaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak Hoge Raad

De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 10 december 2024.

Lees hier de volledige conclusie.

Print Friendly and PDF ^