Afwijzing beklag ex. art 12 Sv: Klager heeft niet aangetoond welk objectief bepaalbaar belang hij heeft bij zijn eigen vervolging
/Gerechtshof Amsterdam 20 december 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3735
Op 27 mei 2021 werd tegen klager aangifte gedaan ter zake van smaad en laster gepleegd op 1 januari 2019 te Amsterdam. Op 27 juli 2021 werd tegen klager aangifte gedaan ter zake van diefstal van een houten toegangspoort gepleegd op 6 juni 2021 te Amsterdam.
Het openbaar ministerie heeft klager op 13 december 2021 een kennisgeving niet verdere vervolging toegezonden, omdat er naar het oordeel van de officier van justitie onvoldoende bewijs is voor de aan klager verweten feiten.
Klager wenst door zijn strafrechtelijke vervolging het optreden van justitie in deze zaak aan de orde te stellen.
Beoordelingskader
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan slechts degene die door het achterwege blijven van een strafvervolging getroffen is in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat, worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (zie o.a. HR 7 maart 1972, NJ1973/35). Daarbij dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, persoonlijk of kenmerkend belang.
De overwegingen van het hof
Naar het oordeel van het hof staat de procedure van artikel 12 Wetboek van Strafvordering slechts in een aantal uitzonderingsgevallen open voor een Verdachte die vervolging van zichzelf wenst voor een strafbaar feit, omdat slechts in beperkte mate een Verdachte zelf als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv kan worden beschouwd.
Vereist wordt -hetgeen het bijvoeglijke naamwoord ‘rechtstreeks’ ook uitdrukt- dat de klager een specifieker ‘eigen’ belang aangeeft. Daarnaast geldt dat dit belang ‘objectief’, dus los van de persoonlijke beleving van de klager, bepaalbaar moet zijn.
Klager wenst, zo begrijpt het hof, door zijn strafrechtelijke vervolging het optreden van justitie in deze zaak aan de orde te stellen. Dat is geen belang dat valt onder de werking van artikel 12 Sv.
Klager is voorts niet bij de behandeling in raadkamer verschenen en heeft niet aangetoond welk objectief bepaalbaar belang hij heeft bij zijn eigen vervolging. Onder deze omstandigheid is het hof van oordeel dat klager geen rechtens te respecteren belang heeft bij zijn vervolging en dat klager derhalve niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv kan worden aangemerkt.
Het hof acht klager dan ook geen rechtstreeks belanghebbende, zodat hij kennelijk niet-ontvankelijk is in het beklag.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.
Het hof wijst het beklag af.
Lees hier de volledige uitspraak.