Antwoord op kamervragen over het schenden van het verschoningsrecht door het OM
/Op 31 januari 2025 is door Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) antwoord gegeven op kamervragen van kamerleden Palmen en Van Nispen over het schenden van het verschoningsrecht door het OM. De aanleiding is een schikking tussen het OM, advocatenkantoor Stibbe en een vermogensbeheerder in de zaak Castor.
De minister erkent dat er fouten zijn gemaakt door het Openbaar Ministerie bij de omgang met geheimhoudersinformatie, maar plaatst dit binnen de context van een bredere juridische onduidelijkheid. Zijn houding is defensief maar pragmatisch: hij verdedigt de processtrategie van het OM en de landsadvocaat, maar benadrukt tegelijkertijd dat er lering wordt getrokken uit de zaak.
De belangrijkste aspecten van zijn standpunt:
1. Erkenning van fouten, maar geen zware verwijten
De minister erkent dat het OM fouten heeft gemaakt bij het verwerken van geheimhoudersinformatie in de Castor-zaak.
Hij noemt dit een "vormverzuim", maar wijst erop dat er destijds geen duidelijke wettelijke regeling was.
De uitspraak van de Hoge Raad in maart 2024 heeft deze leemte opgevuld.
2. Defensie van het OM en de proceshouding
Hij stelt dat het OM handelde vanuit bredere opsporingsbelangen, en dat het verschil van mening met de verdediging leidde tot veel rechtszaken.
Hoewel hij erkent dat het OM terughoudend was met informatie, plaatst hij dit in de context van een juridisch complex probleem.
De minister benadrukt dat de gang naar de rechter en prejudiciële vragen aan de Hoge Raad juist hebben geholpen om het wettelijk kader te verduidelijken.
3. Kritiek op de wetgeving en noodzaak tot hervorming
Hij ziet de problematiek als een gevolg van verouderde wetgeving, waardoor er in strafzaken steeds vaker problemen ontstaan rond geheimhoudersinformatie.
Hij noemt het ketenproject als oplossing, waarin OM, rechtspraak, advocatuur en opsporingsdiensten samenwerken aan praktische richtlijnen.
Een nieuwe Aanwijzing professioneel verschoningsrecht wordt opgesteld om toekomstige fouten te voorkomen.
4. Rol van de landsadvocaat: geen bewuste overtredingen
De minister verdedigt de landsadvocaat, Pels Rijcken, door te stellen dat deze "naar eer en geweten" heeft gehandeld.
De overtreding van de beroepsnorm (bewaren van verschoningsgerechtigde e-mails) wordt door de minister als een foutieve inschatting gezien, niet als bewuste wetsovertreding.
Hij wijst op de lichte straf (waarschuwing) van de tuchtrechter en ziet dit als bevestiging dat de landsadvocaat geen ernstige misstap heeft begaan.
5. Geen diepgaande reflectie of zelfkritiek van de overheid
De minister toont geen fundamentele zelfkritiek op de overheid als geheel.
Hij erkent de juridische problemen en werkt aan oplossingen, maar plaatst de verantwoordelijkheid vooral bij de wetgeving en de complexiteit van het opsporingsproces.
Hij benadrukt dat het OM en de landsadvocaat zullen leren van de zaak en in de toekomst beter zullen handelen, maar erkent niet expliciet dat burgers hierdoor ernstig zijn benadeeld.
Conclusie: pragmatische maar afwerende houding
De minister erkent problemen, maar wijt deze vooral aan een gebrek aan regelgeving en technische uitdagingen. Hij verdedigt de handelwijze van het OM en de landsadvocaat, en stelt dat de kwestie nu is opgelost door de richtlijnen van de Hoge Raad en nieuwe werkafspraken. Zelfkritiek of excuses blijven uit; in plaats daarvan ligt de focus op toekomstige verbeteringen en juridische verduidelijking.