Art. 591a Sv: Louter het gegeven dat is geseponeerd vanwege een gering feit is onvoldoende voor afwijzing
/Gerechtshof Amsterdam 13 februari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:503
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van €1.369,00 ter zake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Blijkens het dossier reed appellant in de auto van zijn zoon en was in die auto, aan de middenconsole aan de zijde van de bijrijder, een netje bevestigd, waarin zich een klein formaat knuppel bevond. Appellant heeft verklaard dat hij niet wist dat de knuppel in de auto lag.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en daartoe gemotiveerd dat in geval van een beleidssepot gronden van billijkheid gesteld en onderbouwd dienen te worden. Voorts overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling met name van belang is of geen sprake is van een zaak die, indien tot vervolging zou zijn overgegaan, onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel. Dit is volgens de rechtbank niet het geval nu is geseponeerd omdat (volgens het Openbaar Ministerie) het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang betreft. Appellant zou de kosten van rechtsbijstand daarom aan zichzelf te wijten hebben.
Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsvindt, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheden waaronder appellant is aangehouden onduidelijk zijn gebleven. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer blijken onvoldoende omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat appellant de kosten van rechtsbijstand aan zijn eigen houding te wijten heeft. Louter het gegeven dat de zaak is geseponeerd omdat het een feit van betrekkelijk geringe aard/omvang betreft, is daartoe onvoldoende.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding zoals verzocht.
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond.
Lees hier de volledige uitspraak.