Artikel: Vergoeding van immateriële schade in het strafproces wegens aantasting in de persoon
/Het slachtoffer van een strafbaar feit kan in een strafzaak als benadeelde partij behalve vergoeding van materiële schade (vermogensschade) ook vergoeding van immateriële schade (nadeel dat niet in vermogensschade bestaat of smartengeld of ideële schade) vorderen. De strafrechter beslist vaak over vorderingen tot vergoeding van immateriële schade, maar of een benadeelde partij schadevergoeding toekomt, dient hij te beoordelen op basis van het civiele recht. Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek biedt de wettelijke grondslag voor vergoeding van nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Het in 1992 ingevoerde artikel 6:106 BW bepaalt nader onder welke voorwaarden dergelijke schade voor vergoeding in aanmerking komt: de benadeelde partij heeft ingevolge dat artikel recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien 1) de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen; 2) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen; 3) de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of indien; 4) de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Bij strafbare feiten als mishandeling en belediging wordt op de bij 2) en 3) genoemde gronden doorgaans immateriële schadevergoeding toegewezen. De schade kan daarbij immers veelal redelijk objectief worden vastgesteld.
Het oogmerk op het toebrengen van nadeel (als bedoeld onder 1) wordt in het civiele recht maar zelden vastgesteld, omdat vaak moeilijk is te bewijzen dat de onrechtmatig handelende persoon met zijn handelen in essentie het toebrengen van nadeel beoogde aan degene die schadevergoeding vraagt. Ook in strafzaken wordt deze grond niet vaak aangevoerd. Ten aanzien van strafbare feiten als bedreiging en belaging zou zij wellicht een belangrijkere rol kunnen spelen dan vanuit civielrechtelijk perspectief beoogd is, zodat zij interessante vragen oproept over haar exacte betekenis. Toch concentreer ik mij hier op de restcategorie van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Die grond lijkt namelijk het meest bepalend voor de vraag in hoeverre de strafrechter ruimte heeft om vergoeding van immateriële schade toe te kennen bij veelvoorkomende strafbare feiten als bedreiging, belaging, woninginbraak, dwang, ontucht of vrijheidsberoving, strafbare feiten waarbij vaak lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam en oogmerk om nadeel toe te brengen ontbreekt.
Lees verder:
Vergoeding van immateriële schade in het strafproces wegens aantasting in de persoon door M.J.A. Duker in TPWS