Bedrijfsongeval met dodelijke afloop: Vrijspraak omdat geen sprake is van handelen of nalaten in strijd met de Arbowetgeving
/Rechtbank Oost-Brabant 21 juni 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:2630
Op 18 mei 2022 was slachtoffer bezig met werkzaamheden aan een lift op een luxe jacht. Hij was daar werkzaam in dienst van verdachte.
Tijdens de werkzaamheden is slachtoffer op enig moment in de liftput gegaan. Op het moment dat hij in de liftput was, is de lift in beweging gekomen. De lift is naar de onderste stopplaats gereden. Hierbij is slachtoffer bekneld geraakt en om het leven gekomen.
Het Openbaar Ministerie verwijt verdachte – kort samengevat – het overtreden van de van toepassing zijnde regelgeving rondom arbeidsomstandigheden. Daarnaast verwijt het Openbaar Ministerie verdachte dood door schuld.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De gevaren rondom het veilig betreden en verlaten van de liftput zijn voorafgaand aan de werkzaamheden in de liftput door verdachte niet in beeld gebracht. Hierdoor is het gevaar om in de liftput door de lift bekneld te raken niet zoveel als mogelijk voorkomen. Daarnaast ontbrak het benodigde toezicht en werden er geen duidelijke instructies gegeven. Hierdoor heeft het fatale ongeval kunnen gebeuren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er voldoende veiligheidsvoorzieningen aanwezig waren en dat deze ook functioneerden. Het ongeval had niet kunnen gebeuren als bij het betreden van de lift put volgens de vaste protocollen was gewerkt. Het is onbekend gebleven waarom slachtoffer niet volgens die protocollen heeft gehandeld. verdachte heeft voldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. Alles bij elkaar genomen is sprake van een samenloop van onvoorzienbare gebeurtenissen, waarvan verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de lift waaraan slachtoffer aan het werken was over verschillende veiligheidsvoorzieningen beschikte om veilig te kunnen werken in de liftput. Tevens staat vast dat een aantal veiligheidsvoorzieningen bewust en met medeweten van slachtoffer waren ‘overbrugd’ en daardoor niet in werking waren om werkzaamheden aan de lift te kunnen uitvoeren. Ook staat vast dat niettemin nog een aantal veiligheidsvoorzieningen aanwezig waren en dat het ongeval niet had kunnen plaatsvinden wanneer volgens het vaste protocol gebruik was gemaakt van de niet overbrugde en nog wel aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De rechtbank noemt als voorbeeld het gebruiken van de inspectiebesturing, waardoor de lift alleen door bediening van de inspectiebesturing in beweging had kunnen komen. Daarnaast bestond de mogelijkheid om voor het betreden van de liftput de noodstop in te drukken of het blokkeren van de openstaande liftdeuren, zodat deze open bleven staan. Op deze manier had de lift ook niet kunnen gaan rijden. Het is onduidelijk gebleven wat heeft gemaakt dat slachtoffer geen gebruik heeft gemaakt van deze veiligheidsvoorzieningen.
De rechtbank stelt verder vast dat niet is gebleken dat de risico’s van het werken in een liftput door verdachte niet is onderkend. Binnen verdachte werden met het oog op veilig werken regelmatig – 4 maal per jaar - zogenaamde toolboxmeetings gehouden, waarbij ook over beknellingsgevaar is gesproken en welke maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen. Ook werden er periodieke controles gehouden. Daarnaast worden liftmonteurs binnen verdachte opgeleid door ervaren senior monteurs. Verdachte heeft gemotiveerd uiteengezet dat de gevaren rondom het werken in een liftput en in het bijzonder het gevaar dat zich in deze zaak heeft verwezenlijkt, dagelijks aan bod komen. De verschillende veiligheidsmaatregelen die rondom de liftput zijn te treffen, zijn voor de werkzaamheden onmisbaar en vormen een essentieel onderdeel van het opleidingstraject en de onderlinge kennisdeling. slachtoffer was bovendien al vier jaar werkzaam als monteur en werd gezien als een leergierig en kundig monteur.
Hoewel geen sprake is van een vooraf opgesteld opleidingsplan, is niet gebleken dat liftmonteurs − waaronder slachtoffer − niet adequaat zijn opgeleid of onvoldoende zijn ingelicht over of doordrongen zijn van het gevaar dat zich hier heeft verwezenlijkt en hoe dat te voorkomen.
De rechtbank stelt verder vast dat de risico’s van het werken in een liftput ten tijde van het ongeval niet waren opgenomen in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E).Dit enkele feit maakt echter, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, niet dat sprake is geweest van een risico dat ten tijde van het ongeval onvoldoende door verdachte is onderkend. Zoals hiervoor overwogen, waren de in deze zaak verwezenlijkte risico’s bij verdachte en haar medewerkers goed bekend. Het enkele feit dat dit risico ten tijde van het ongeval niet in de RI&E was opgenomen, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg gehad dat er levensgevaar of er ernstige schade aan de gezondheid van werknemers te duchten was.
Het Openbaar Ministerie stelt dat bij het uitvoeren van werkzaamheden aan een lift waaraan risico’s zijn verbonden, zoals het werken in een liftput, altijd twee personen aanwezig zouden moeten zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat van verdachte niet kan worden gevergd dat bij dergelijke werkzaamheden altijd twee personen aanwezig zijn en/of toezicht wordt gehouden.
De rechtbank concludeert dat het, gelet op de beschikbare veiligheidsvoorzieningen en de genomen veiligheidsmaatregelen, voor verdachte niet voorzienbaar was dat het ongeval plaats zou vinden. Dat betekent dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het haar tenlastegelegde.
Lees hier de volledige uitspraak.