Begeleidingsformulier vervoer bedrijfsafvalstoffen & problematiek van door ontvanger geweigerde en naar ontdoener te retourneren afvalstoffen

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2539

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet voorhanden hebben van een adequate begeleidingsbrief bij het vervoer van afvalstoffen.

Standpunt van verdachte

Verdachte stelt dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is, dan wel dat zij daarvoor niet strafbaar is. De wet voorziet niet in een duidelijke regeling hoe te handelen in gevallen als deze waarbij de beoogde ontvanger van een afvalstof weigert die afvalstof in ontvangst te nemen, waardoor het materiaal retour moet worden gebracht naar de locatie van herkomst. Betoogd wordt dat verdachte heeft gedaan wat gezien de situatie van haar kon worden verlangd, namelijk het aantekenen op het begeleidingsformulier dat de stof is geweigerd en het via dezelfde route als de heenweg terug transporteren van de afvalstof. Verdachte heeft met haar handelen het doel van de strafrechtelijke norm, het bewaken van de traceerbaarheid van afvalstoffen, zo goed mogelijk nageleefd. Daarmee is wat de verdediging betreft sprake van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid dan wel – zo begrijpt het hof – afwezigheid van alle schuld. (Meer) subsidiair kan een en ander worden aangemerkt als een situatie van overmacht-noodtoestand, aldus de raadsman. Ter onderbouwing van het betoog wordt verwezen naar een begeleidingsbrief ter zake van een internationaal transport van verdachte, waarop met toestemming van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is aangetekend dat de lading was afgekeurd en terug mocht worden vervoerd naar de herkomstlocatie.

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft betoogd dat het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert en dat verdachte een strafbare dader is. Verdachte had in de visie van het openbaar ministerie aan artikel 10.44 Wet milieubeheer (Wm) kunnen voldoen door haar chauffeur een nieuw begeleidingsformulier te laten opmaken met daarin alle gegevens van de retourrit. Aan de hand van de twee begeleidingsbrieven is dan achteraf het afgelegde traject inzichtelijk waarmee de traceerbaarheid van de afvalstoffen is gegarandeerd.

Oordeel van het hof

In artikel 10.38 Wm is bepaald dat de ontdoener van een bedrijfsafvalstof of een gevaarlijke afvalstof een aantal gegevens met betrekking tot de afgifte registreert. Het gaat onder meer om de naam en het adres van degene aan wie de afvalstoffen worden afgegeven en de plaats waar dat gebeurt.

In artikel 10.39 Wm is bepaald dat de ontdoener van zodanige afvalstof een begeleidingsbrief met voormelde gegevens verstrekt aan degene die opdracht heeft de stof te vervoeren.

In artikel 10.44 Wm is bepaald dat degene die dergelijke afvalstoffen vervoert, zolang hij deze onder zich heeft, een begeleidingsbrief als voormeld aanwezig moet hebben.

Niet in geding is dat een correcte begeleidingsbrief is opgemaakt ten behoeve van het vervoer van 28.700 kilogram van de bedrijfsafvalstof UCO van verdachte als ontdoener vanuit plaats naar naam bedrijf als beoogd ontvanger in plaats. Na bemonstering concludeerde naam bedrijf dat de afvalstof niet aan de door haar gehanteerde eisen voldeed, zodat de lading werd geweigerd. De chauffeur is na overleg met een leidinggevende, werkzaam bij verdachte, de terugreis naar verdachtes vestiging in plaats aangevangen. Op de oorspronkelijke begeleidingsbrief is aangetekend: ‘lading afgekeurd door naam bedrijf’.

Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de regelgeving niet volgt dat in gevallen als deze een nieuwe begeleidingsbrief moet worden opgemaakt. Verdachte heeft daartegen terecht als bezwaar aangevoerd dat een nieuw document hoe dan ook onjuiste informatie zou bevatten; zowel wanneer naam bedrijf daarop als ontdoener zou worden vermeld als wanneer verdachte daarop zou worden aangeduid als ontdoener én ontvanger. Verdachte is immers altijd houder van de afvalstof gebleven. De locatie van herkomst van de afvalstof is, doordat naam bedrijf de afvalstof heeft geweigerd, ook niet plaats.

Met verdachte constateert het hof dat de Wet milieubeheer niet voorziet in een situatie als de onderhavige. Bij een dergelijke leemte in de regelgeving moet worden gehandeld op een manier die zoveel als mogelijk in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever, namelijk het voorkomen van een inbreuk op het stelsel van traceerbaarheid van afvalstoffen. Wanneer het handelen van verdachte, hoewel feitelijk in strijd met de strafbepaling, wel met de strekking en bedoeling daarvan in overeenstemming is, kan sprake zijn van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid.

Naar het oordeel van het hof doet die situatie zich hier niet voor. Uit het enkel vermelden van ‘lading afgekeurd door naam bedrijf’ volgt niet dat er geen andere (tijdelijke) bestemming van de afvalstoffen kon zijn dan de vestigingslocatie van verdachte. Dat de vrachtauto met de lading op de route tussen naam bedrijf en verdachtes vestiging in plaats werd aangetroffen, is daarvoor evenmin voldoende. Verdachte had aan de strekking van de regelgeving kunnen voldoen door op de begeleidingsbrief de toevoeging: ‘retour ontdoener’ te vermelden. In dat geval konden aan de hand van het begeleidingsformulier de heen- en terugrit geheel worden verantwoord zodat aan het stelsel van traceerbaarheid van afvalstoffen geen afbreuk was gedaan. Nu verdachte het plaatsen van die toevoeging heeft nagelaten, slaagt het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid niet. Het hof merkt nog op dat op de begeleidingsbrief met betrekking tot een ander (internationaal) transport dat door de raadsman is overgelegd en waaraan de ILT kennelijk zijn goedkeuring heeft verleend wél de toevoeging ‘Rückführung nach verdachte plaats’ is vermeld.

Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat ook de beroepen op overmacht-noodtoestand en afwezigheid van alle schuld niet kunnen slagen.

Bewezenverklaring

  • Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.44, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke geldboete van €2.000 met een proeftijd van 2 jaar.

Het hof heeft overwogen dat verdachte zich geconfronteerd zag met een bijzondere situatie waar in de regelgeving niet specifiek is voorzien. Het hof wil aannemen dat verdachte oprecht heeft geprobeerd te handelen op een manier die in haar ogen gegeven de omstandigheden het meest was aangewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^