Beklag tegen verstrekken gegevens in zaak van voormalig verpleegkundige gegrond: geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht moet worden doorbroken.

Rechtbank Noord-Nederland 29 februari 2023, ECLI:NL:RBNNE:2024:686

De rechtbank verklaart het beklag van een praktijkondersteuner van een huisarts, gericht tegen het verstrekken van gevoelige gegevens met betrekking tot een voormalig verpleegkundige van het Wilhelmina Ziekenhuis in Assen, gegrond. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht van de praktijkondersteuner moet worden doorbroken.

Procedure

Bij beslissing van 21 april 2023 heeft de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek tegen Verdachte met voormeld parketnummer aan de officier van justitie, op diens vordering, een machtiging verleend voor een vordering tot het verstrekken van gevoelige gegevens op grond van artikel 126nf Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gericht aan klaagster (oftewel klaagster).

De vordering van 21 april 2023 ziet op de volgende gegevens:

Het intakeverslag en alle gespreksverslagen van de gesprekken die gevoerd zijn tussen mevrouw klaagster en Verdachte verdachte.

Op 17 juli 2023 heeft klaagster per e-mail laten weten geen gevolg te zullen geven aan de vordering.

Op 22 september 2023 heeft de officier van justitie aan de rechter-commissaris laten weten dat zij de vordering handhaaft, zodat daarop moet worden beslist.

Bij beslissing van 26 september 2023 heeft de rechter-commissaris het bezwaar tegen de machtiging gegrond verklaard, en geoordeeld dat eerst geprobeerd moet worden om klaagster als getuige door de politie te laten horen.

Op 23 november heeft de officier van justitie aan de rechter-commissaris bericht onder bijvoeging van een brief van klaagster dat klaagster zich op het standpunt heeft gesteld dat haar beroepsgeheim en verschoningsrecht haar beletten om als getuige te worden gehoord en dat de officier van justitie haar vordering handhaaft.

Bij beslissing van 11 december 2023 heeft de rechter-commissaris een bevel tot afgifte afgegeven van de in de vordering genoemde gegevens, in een gesloten en verzegelde envelop, aan het kabinet van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft beslist dat slechts van deze gegevens zal worden kennisgenomen indien onherroepelijk is beslist op het beklag ex artikel 552a Sv.

Op 21 december 2023 is op grond van artikel 552a Sv, in samenhang met de artikelen 126nf Sv, 96a Sv, derde lid, en 98 Sv een klaagschrift ingediend door klaagster.

In het verweerschrift van 23 januari 2024 heeft de officier van justitie haar standpunt gehandhaafd.

Het klaagschrift is op 15 februari 2024 door de raadkamer behandeld, waarbij zijn gehoord:

  • de officier van justitie, mr. D. Roggen;

  • klaagster;

  • de raadsvrouw van klaagster, mr. J.M. Janson;

  • verdachte;

  • de raadslieden van verdachte, mr. T. van der Goot en mr. R.G. Knegt.

Standpunt klaagster

Door klaagster wordt verzocht de beschikking van de rechter-commissaris te vernietigen en de in bewaring gegeven gesloten en verzegelde envelop met daarin de gevorderde gegevens aan klaagster terug te geven. Daartoe is - kort weergegeven - het volgende aangevoerd.

De gevorderde gegevens hebben betrekking op de behandeling van een patiënt van een huisartsenpraktijk waar klaagster werkzaam is als praktijkondersteuner. Klaagster bezit een medisch beroepsgeheim en daarmee samenhangend een verschoningsrecht in de zin van artikel 218 Sv. Er is geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Daarnaast is namens klaagster aangevoerd dat niet is gebleken dat de gevorderde gegevens strikt noodzakelijk zijn in het kader van de waarheidsvinding. In dat verband heeft klaagster zich tevens op het standpunt gesteld dat zij niet beschikt over informatie die van doorslaggevende betekenis zal zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, aangezien deze gesprekken betrekking hadden op de mentale gesteldheid van verdachte. Verder is namens klaagster aangevoerd dat mogelijk op andere manieren tot informatie kan worden gekomen en dat er geen sprake mag zijn van een fishing expedition.

Standpunt Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag en heeft daartoe het volgende - kort weergegeven - aangevoerd.

Niet betwist wordt dat de gevorderde gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht en het (afgeleide) verschoningsrecht van klaagster. Volgens de officier van justitie moet het beroepsgeheim in deze situatie echter worden doorbroken. Er is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden. Het gaat om een verdenking van zeer ernstige strafbare feiten en er is sprake van een ernstig geschokte rechtsorde, waardoor het Openbaar Ministerie de verplichting heeft om diepgravend onderzoek te doen. Deze ernstige verdenking is ontstaan door uitlatingen die Verdachte zou hebben gedaan tegenover zorgverleners die werkzaam zijn bij de GGZ, nadat hij hiernaartoe is doorverwezen door klaagster. Voor deze medewerkers van de GGZ zijn de betreffende uitlatingen aanleiding geweest om het verschoningsrecht te doorbreken, waardoor deze informatie voor een groot gedeelte bekend is bij het onderzoeksteam. Dat is anders in onderhavige kwestie, aangezien over de inhoud van de gesprekken die Verdachte met klaagster heeft gevoerd geen enkele informatie bekend is. Op basis van verklaringen van verdachte, zijn partner en de inhoud van een telefoongesprek met naam van de instelling (instelling), kan wel worden vastgesteld dat Verdachte tegenover klaagster als eerste het hele verhaal heeft verteld. De gevorderde gegevens, in combinatie met overige onderzoeksresultaten, kunnen daarom bijdragen aan de waarheidsvinding. Daarmee zijn de gevorderde gegevens volgens de officier van justitie van doorslaggevende betekenis voor het strafrechtelijk onderzoek. Het is bovendien niet mogelijk om deze gegevens op een andere manier te verkrijgen. De officier van justitie heeft voorts benadrukt dat niet het gehele medische dossier van Verdachte wordt opgevraagd, maar dat de vordering bewust beperkt is tot het intakeverslag en alle gespreksverslagen zodat de doorbreking van het verschoningsrecht beperkt blijft.

De beoordeling van het klaagschrift

Verschoningsgerechtigde en versnelde beklagprocedure

De rechtbank stelt vast dat aan klaagster verschoningsrecht toekomt op grond van artikel 218 Sv.

Beoordelingskader

Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht is echter niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, NJ 2002, 438).

De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel te vatten. De Hoge Raad heeft wel enkele meer algemene factoren benoemd die bij de beoordeling van de uitzonderlijkheid van de omstandigheden een rol (kunnen) spelen, zoals de aard en zwaarte van de delicten, de aard en de omvang van de gegevens, de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen en de mate waarin de betrokken belangen van Verdachte worden geschaad, indien het verschoningsrecht wordt doorbroken.

Omdat het een uitzondering op de hoofdregel betreft, wijst de Hoge Raad erop dat de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit (vgl. HR 29 juni 2004, NJ 2005, 273) en dat voor de uitzondering zware motiveringseisen gelden (vgl. HR 9 mei 2006, NJ 2006, 622).

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het (nog altijd) gaat om een verdenking van zeer ernstige strafbare feiten, namelijk dat Verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het voortijdig beëindigen van het leven van ongeveer twintig COVID-patiënten, die verpleegd werden op de afdeling van de instelling (instelling) waar Verdachte op dat moment werkzaam was.

De rechtbank stelt verder vast dat deze verdenking is gebaseerd op uitlatingen die Verdachte op verschillende momenten en in verschillende gesprekken zou hebben gedaan tegenover drie zorgverleners die allen werkzaam zijn bij de GGZ, nadat Verdachte hier door klaagster naartoe is doorverwezen. Door de officier van justitie wordt thans van klaagster gevorderd het intakeverslag en alle gespreksverslagen te verstrekken van de gesprekken die gevoerd zijn tussen klaagster en de verdachte.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kennisneming van de gevorderde gegevens, naar hun aard en omvang bekeken, strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid en, zo ja, of dit meebrengt dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het verschoningsrecht wordt doorbroken.

Daarbij is het volgende van belang.

GGZ Drenthe heeft, gelet op de uitlatingen die Verdachte tegenover medewerkers van haar had gedaan, besloten haar geheimhoudingsplicht te doorbreken en de Raad van Bestuur van de instelling (hierna: instelling) hiervan door middel van een brief in kennis te stellen. Dit heeft geresulteerd in een aangifte van de instelling tegen verdachte. In het thans lopende opsporingsonderzoek zijn de betreffende medewerkers door de politie als getuige gehoord over hetgeen Verdachte aan hen zou hebben verteld. De officier van justitie heeft op deze wijze reeds de beschikking gekregen over de nodige informatie over hetgeen Verdachte (in vertrouwen) aan de betreffende medewerkers van GGZ Drenthe heeft verteld. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de instelling alle medische informatie met betrekking tot patiënten die zijn overleden in de tijd dat Verdachte daar werkzaam was, met politie en justitie heeft gedeeld.

Voorafgaand aan de gesprekken die Verdachte met medewerkers van GGZ Drenthe heeft gevoerd, heeft Verdachte meerdere gesprekken gevoerd met klaagster. Uit haar klaagschrift blijkt dat klaagster ten tijde van het contact met Verdachte geen reden zag om haar beroepsgeheim te doorbreken. Zij stelt daartoe zorgvuldige afwegingen te hebben gemaakt, waarvoor tevens juridisch advies is ingewonnen. Klaagster stelt daarnaast dat zij niet meer of andere gegevens heeft dan de gegevens die al tot de beschikking staan van politie en justitie en dat de gevorderde gegevens met name zien op de mentale gesteldheid van verdachte. De rechtbank stelt met betrekking tot de inhoud van de gesprekken die Verdachte met klaagster heeft gevoerd vast dat niet meer bekend is dan dat Verdachte ook hier zijn verhaal heeft gedaan en dat deze gesprekken kennelijk voor klaagster aanleiding zijn geweest Verdachte door te verwijzen naar GGZ Drenthe. Dat Verdachte in de betreffende gesprekken ook andere of meer details zou hebben gedeeld die van doorslaggevende betekenis kunnen zijn voor de waarheidsvinding is onvoldoende aannemelijk geworden.

De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de bij klaagster gevorderde gegevens andere, nieuwe of aanvullende informatie bevatten die zodanig cruciaal is dat gesproken kan worden van een zeer uitzonderlijke situatie waarin de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het verschoningsrecht dat klaagster toekomt. De enkele mogelijkheid dat de gevorderde gegevens informatie zouden kunnen bevatten waarin aanknopingspunten zouden kunnen worden gevonden voor nader onderzoek, dat wil zeggen meer of anders dan het onderzoek dat thans al is of wordt uitgevoerd, is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend.

De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de gevorderde gegevens, evenals de uitlatingen waarop de verdenking is gebaseerd, uit dezelfde bron afkomstig zijn en dat, gelet op de huidige stand van het lopende onderzoek, niet is gebleken dat deze uitlatingen worden ondersteund door enig ander objectief bewijs, terwijl kennisneming van de betreffende gevoelige gegevens de (privacy)belangen van Verdachte in aanmerkelijke mate zou kunnen schaden.

Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank het beklag gegrond en zal zij een daarbij behorende last tot teruggave geven.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave aan klaagster van de verzegelde envelop met daarin de gevorderde gegevens die in bewaring wordt gehouden bij het kabinet van de rechter-commissaris te Assen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Samenhangende zaak:

Print Friendly and PDF ^