Beslag & (on)mogelijkheid beklag over (uitvoering van) door OM aanvaarde zekerheidstelling
/Hoge Raad 16 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:612
De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, voor zover dat strekt tot opheffing van de door de klager op grond van art. 118a Sv tot zekerheidstelling verstrekte bankgarantie van € 143.000,-. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Het klaagschrift en de aanvulling van het klaagschrift van 22 juni 2017 strekken tot opheffing van het beslag op de onroerende zaak [a-straat 1] te [plaats 1] . Tevens strekken de klaagschriften tot opheffing van de bankgarantie van € 143.000.
De rechter heeft kennisgenomen van het dossier met bovenstaand parketnummer en constateert dat de rechter-commissaris op 10 november 2009 een machtiging conservatoir beslag heeft verleend tot een maximumbedrag van € 143.035. Als voorwerp vatbaar voor conservatoir beslag wordt de onroerende zaak [b-straat 1] te [plaats 2] genoemd. Uit de stukken blijkt dat op verzoek van klager op 3 december 2010 zekerheid is gesteld voor de onroerende zaak [b-straat 1] te [plaats 2] door middel van een bankgarantie van € 143.000,--. (...)
De beoordeling (...)
De rechter is van oordeel dat het klaagschrift ten aanzien van de bankgarantie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De onderhavige bankgarantie is met instemming van klager en het openbaar ministerie verstrekt in het kader van een zekerheidstelling ex artikel 118a van het Wetboek van Strafvordering. De gestelde zekerheid strekt tot verhaal voor de op te leggen geldboete of verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Na een dergelijke zekerheidstelling is het beslag op de inbeslaggenomen goederen opgeheven en zijn deze goederen teruggegeven aan klager. Het beslag is hiermee geëindigd en er rust geen beslag op de zekerheid in dit geval de bankgarantie. Nu er geen sprake is van beslag op de bankgarantie, is beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de bankgarantie niet mogelijk is."
Middel
Het middel keert zich louter tegen de partiële niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van het verzoek tot opheffing van een door klager op grond van art. 118a Sv tot zekerheidsstelling verstrekte bankgarantie van € 143.000.
Beoordeling Hoge Raad
Indien een op de voet van art. 94a Sv inbeslaggenomen voorwerp, na een zekerheidstelling als bedoeld in art. 118a Sv, aan de klager is teruggegeven, is daarmee het beslag geëindigd. Dit volgt uit art. 134, tweede lid onder a, Sv. De zekerheidstelling berust op de door de beslagene of een derde aangeboden en door het openbaar ministerie aanvaarde zekerheid als bedoeld in art. 118a, tweede lid, Sv. De gestelde zekerheid strekt dan tot verhaal voor de op te leggen geldboete of verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van art. 94a Sv. Voor de bevoegdheid van het openbaar ministerie die geldboete of dat ontnemingsbedrag te verhalen op de gestelde zekerheid is het dan ook niet nodig dat zou worden aangenomen dat, ondanks beëindiging van het beslag door teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, strafvorderlijk conservatoir beslag is komen te rusten of blijven rusten op die zekerheid. Het Wetboek van Strafvordering kent ook niet een bepaling waarin in zodanig beslag op de gestelde zekerheid is voorzien. Art. 552a Sv voorziet niet in de mogelijkheid tot beklag over (de uitvoering van) de door het openbaar ministerie aanvaarde zekerheidstelling. Voor geschillen omtrent de uitvoering van de overeengekomen zekerheidstelling, de teruggave daaronder begrepen, is de burgerlijke rechter bevoegd.
(Vgl. HR 19 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9841.)
De Rechtbank heeft, blijkens haar hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen, onder meer vastgesteld dat ten aanzien van de onroerende zaak [b-straat 1] te [plaats 2] met instemming van de klager en het openbaar ministerie zekerheid is gesteld als bedoeld in art. 118a Sv door middel van een bankgarantie. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen onder 2.3 is vooropgesteld, geeft het oordeel van de Rechtbank dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag, voor zover dat strekt tot opheffing van de door de klager tot zekerheidstelling verstrekte bankgarantie, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.