Vrijspraak verduistering na onverschuldigde betaling
/Gerechtshof Amsterdam 28 januari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:190
De verdachte heeft als uitzendkracht van 18 juli 2016 tot 2 januari 2017 gewerkt bij Bedrijf 1 ter vervanging van de boekhoudster die met zwangerschapsverlof was. Tot haar werkzaamheden behoorde het (digitaal) klaar zetten van facturen in internetbankieren bij de ING bank. Hiervoor waren de gebruikersnaam en inlogcodes van Bedrijf 4 (leidinggevende van Bedrijf 1) aan haar verstrekt. Tot haar werkzaamheden behoorden niet de opdracht tot betaling (overschrijving) van de klaargezette bedragen. Hiervoor waren tan-codes vereist. Deze tan-codes werden door Bedrijf 1 ontvangen op zijn telefoon. Bedrijf 1 accordeerde de betalingen.
Op 1 januari 2017 heeft de boekhoudster van Bedrijf 1 haar werkzaamheden hervat en kwam aan de uitzendperiode van de verdachte een einde. Op 13 of 14 februari 2017 heeft de boekhoudster de betaling van een factuur van het Bedrijf Bedrijf 3 ten bedrage van €2.558,18 in de payroll klaargezet. De opdracht tot betaling is door Bedrijf 1 verstrekt. Na rappel van het Bedrijf Bedrijf 3 tot betaling van haar factuur, bleek bij controle dat de betaling van de factuur was gedaan op een bankrekening bij de Rabobank, niet zijnde een rekening van Bedrijf 3. De boekhoudster heeft als getuige verklaard dat zij zeker weet dat ze bij het klaarzetten van deze betaling heeft gecontroleerd dat daarbij het bankrekeningnummer van Bedrijf 3 stond vermeld. Na onderzoek door Bedrijf 1 bleek echter dat de betaling op 14 februari 2017 was gedaan ten gunste van de bankrekening van de verdachte. Uit correspondentie gevoegd bij de aangifte blijkt dat noch de verdachte, noch de uitzendorganisatie dit bankrekeningnummer aan Bedrijf 1 heeft verstrekt. Hierdoor ontstond bij Bedrijf 1 het vermoeden dat de verdachte de gebruikersnaam en (tot dat moment ongewijzigde) inlogcodes van Bedrijf 1 na einde van de uitzendtermijn heeft gebruikt om haar eigen bankrekening aan de factuur van Bedrijf 3 te koppelen.
Nu uit onderzoek is gebleken dat in de periode van 13 tot en met 16 februari enkel van het IP-adres van Bedrijf 1 is ingelogd op haar ING-rekening en niet is gebleken dat de verdachte in die periode op het Bedrijf geweest of anderszins actief betrokken is geweest bij de koppeling van haar bankrekeningnummer aan de litigieuze factuur, is de enkele omstandigheid dat het geld op de rekening van verdachte is gestort in het licht van voornoemde feiten en omstandigheden, hoewel opmerkelijk, onvoldoende om te bewijzen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde oplichting van Bedrijf 1. De verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het voorgaande betekent dat het hof er van moet uit gaan dat het aan de verdachte overgemaakte bedrag van €2.558,18 onverschuldigd (zonder rechtsgrond) aan haar is betaald. Ingevolge artikel 6:204 van het Burgerlijk Wetboek is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd terug te vorderen. De verdachte heeft dit vorderingsrecht erkend en gedeeltelijk hieraan uitvoering gegeven door eenmalig een bedrag van €100,00 aan Bedrijf 1 te voldoen. Voor een executoriale titel (ter uitwinning van het vorderingsrecht) kan Bedrijf 1 zich wenden tot de civiele rechter. De eerste stappen hiertoe met behulp van een rechtsbijstandsverzekeraar waren gezet.
Of de verdachte daarnaast een strafrechtelijk verwijt treft, in die zin dat sprake is van verduistering van het ontvangen geldbedrag, is een andere zaak. De delictsomschrijving van verduistering kent als objectief bestanddeel dat een goed geheel of ten dele aan een ander toebehoort. Nu Bedrijf 1 het geldbedrag giraal heeft overgemaakt, vloeit uit het burgerlijk recht voort dat dit bedrag na ontvangst/bijschrijving op de bankrekening van de verdachte, tot het vermogen van de verdachte is gaan behoren. In specifieke omstandigheden kan aanleiding worden gevonden om af te wijken van deze civielrechtelijke regel. Van dergelijke omstandigheden, die maken dat het geldbedrag na de bijschrijving daarvan op de rekening van de verdachte in strafrechtelijke zin nog toebehoorde aan Bedrijf 1, is niet gebleken. In dat verband merkt het hof op dat de verdachte niet nader is bevraagd over haar mail aan Bedrijf 1, inhoudende dat zij in februari recht had op betaling van verzekeringsgeld waardoor haar het door Bedrijf 1 overgemaakte bedrag mogelijk niet was opgevallen. Naar deze bewering is ook anderszins geen onderzoek gedaan, noch is – bijvoorbeeld aan de hand van bankafschriften – de stand van de bankrekening gecontroleerd op het moment van het door Bedrijf 1 overgemaakte bedrag.
Nu er geen omstandigheden zijn die aanleiding geven tot afwijking van voornoemd civielrechtelijk gevolg (de vermenging van het ontvangen bedrag met het (overige) vermogen van de verdachte), kan niet worden bewezen het onderdeel van de tenlastelegging dat de verdachte een bedrag heeft verduisterd dat aan Bedrijf 1 toebehoort. Dit leidt tot vrijspraak van verduistering.
Lees hier de volledige uitspraak.