Beslag door EOM: verweer verworpen over disproportioneel beslag dat is gebaseerd op vervallen verdenkingen
/Rechtbank Rotterdam 26 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3470
De meervoudige raadkamer van de rechtbank Rotterdam buigt zich over een beklag ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering, ingediend door drie klagers: een natuurlijk persoon en twee rechtspersonen. Het beklag richt zich tegen een door het Europees Openbaar Ministerie (EOM) gelegd conservatoir beslag op onroerende zaken en bankrekeningen. Het strafrechtelijk onderzoek richt zich op vermoedelijke grootschalige btw-fraude, het opmaken en gebruiken van valse facturen, valsheid in geschrifte en mogelijke deelname aan een criminele organisatie.
De zaak draait om het transformeren van btw-auto’s naar marge-auto’s binnen het inkooptraject, hetgeen mogelijk duidt op een frauduleuze constructie. Het beslag is gelegd op grond van artikel 94a Sv, na machtiging door de rechter-commissaris.
Verdenking
De klagers wordt verweten dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het opzettelijk onjuist en onvolledig doen van aangiften omzetbelasting, het opmaken en gebruiken van valse facturen, het bijhouden van een valse bedrijfsadministratie, en het (doen) deelnemen aan een criminele organisatie. Eén van de klagers zou feitelijk leiding hebben gegeven aan deze strafbare gedragingen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De OvJ stelt dat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt en nog niet alle verdachten zijn gehoord. Er zijn aanwijzingen dat de klagers opzettelijk onjuiste btw-aangiften hebben gedaan en gebruik hebben gemaakt van margefacturen waar btw-facturen hadden moeten worden toegepast. Hoewel nog onderzocht moet worden of een van de klagers ook daadwerkelijk lid is van een criminele organisatie, acht het EOM het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later een geldboete zal opleggen. Het EOM concludeert dan ook tot ongegrondverklaring van het beklag.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om teruggave van de inbeslaggenomen goederen, met als voornaamste argumenten dat de tweede beslaglegging van 28 maart 2024 niet rechtsgeldig zou zijn, nu deze volgens hen geen toereikende machtiging van de rechter-commissaris kent. Voorts zou het strafrechtelijk verwijt inzake deelname aan een criminele organisatie zijn weggevallen en bestaat er geen verdenking meer ter zake van artikel 69 lid 2 AWR. De verdediging stelt dat de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag zijn geschonden en dat het tijdsverloop zonder zicht op vervolgingsbeslissing het beslag disproportioneel maakt. Tevens wordt gesteld dat het EOM handelt in strijd met het verbod op détournement de pouvoir.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat sprake is van een verdenking van meerdere misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De machtiging van de rechter-commissaris van 8 juni 2023 biedt een toereikende juridische grondslag voor het beslag. De rechtbank acht het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter een geldboete zal opleggen en oordeelt dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag. Het verweer inzake proportionaliteit wordt verworpen wegens onvoldoende onderbouwing. De suggestie dat het EOM zijn vervolgingsrecht heeft beperkt tot alleen artikel 69 AWR wordt niet gevolgd, nu de aanklager heeft aangegeven dat ook andere strafbepalingen onverkort van toepassing blijven.
Conclusie
Het beklag van klager 2 wordt niet-ontvankelijk verklaard, nu de inbeslaggenomen goederen reeds aan hem zijn geretourneerd. De klachten van klager 1 en klager 3 worden ongegrond verklaard.
Lees hier de volledige uitspraak.