Beslag ex art. 94 Sv & ex art. 94a Sv
/Hoge Raad 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2786 De Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij beschikking van 22 oktober 2014 het beklag van klager ex art. 552a Sv gegrond verklaard en de teruggave aan klager gelast van een onder hem inbeslaggenomen personenauto, merk Audi A3.
Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"(...) Het beklag richt zich tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv. De rechtbank dient te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen en of bij het indienen van een klaagschrift door een derde zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de indiener als rechthebbende moet worden aangemerkt.
(...) In het onderhavige geval is sprake van strafvorderlijk beslag en heeft het Openbaar Ministerie met machtiging van de rechter-commissaris het beslag omgezet naar conservatoir beslag. Dat is gedaan nadat de rechtbank op 1 oktober 2014 het bezwaarschrift van klager tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen auto gegrond verklaard had en de teruggave van de auto aan klager had gelast. Door de officier van justitie is geen cassatie ingesteld tegen die beslissing van de rechtbank. Evenmin is uitvoering gegeven aan de last van de rechtbank tot teruggave van de auto.
Artikel 94a Sv bepaalt, voor zover van belang, dat in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, voorwerpen in beslag genomen kunnen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete (eerste lid) dan wel een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (tweede lid).
Klager wordt verdacht van overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Handelen in strijd met een in art. 3 onder B, C of D gegeven verbod is een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf voor de duur van maximaal twee jaar of een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd volgens artikel 11 lid 2 van de Opiumwet. Een geldboete van de vijfde categorie kan volgens artikel 11 lid 5 Opiumwet worden opgelegd indien het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid. Onder grote hoeveelheid moet volgens art. 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit worden verstaan 200 of meer hennepplanten. Eveneens kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd indien sprake is van hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat daarvan in de onderhavige zaak sprake is en heeft daartoe verwezen naar het proces-verbaal. De rechtbank heeft eerst op 21 oktober 2014 de beschikking gekregen over dat proces-verbaal. Daaruit blijkt dat sprake was van 160 aangetroffen planten en van een verdenking van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf exploiteren van een hennepkwekerij. De rechtbank stelt vast dat in dit geval geen sprake is van een grote hoeveelheid als bedoeld in art. 11 lid 5 Opiumwet zodat oplegging van een geldboete van de vijfde categorie op die grond niet aan de orde is. Wel kan uit het dossier een verdenking worden afgeleid voor het in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelen in strijd met artikel 3 onder B van de Opiumwet, strafbaar gesteld in artikel 11 lid 3 Opiumwet. Dit impliceert dat de gedane omzetting van het beslag naar conservatoir beslag op die grond op zichzelf gerechtvaardigd is.
Nu die omzetting evenwel heeft plaatsgevonden nadat door de rechtbank op 1 oktober 2014 al een beschikking tot gegrondverklaring van een eerder op 5 augustus 2014 ingediend bezwaarschrift tegen het uitblijven van een last tot teruggave van diezelfde auto was gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie gehandeld heeft in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde. Het is immers van tweeën een: ofwel de officier van justitie gaat in cassatie tegen de beschikking van de rechtbank en behoudt zich dus alle rechten voor, inbegrepen het recht om het beslag om te zetten naar conservatoir beslag, ofwel de officier van justitie volgt de beschikking van de rechtbank op en geeft de auto terug aan de beslagene.
In de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie beide niet gedaan: geen cassatieberoep ingesteld en evenmin de auto teruggegeven aan klager. In plaats daarvan is het beslag omgezet naar conservatoir beslag. Door aldus te handelen heeft het Openbaar Ministerie beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden en zijn de belangen van klager geschaad.
(...) Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaarschrift gegrond verklaard moet worden en dat de auto teruggegeven moet worden aan klager."
Tegen deze beschikking is door de officier van justitie, mr. A.M. Hermelink, cassatieberoep ingesteld.
Middel
Het middel klaagt dat de Rechtbank op onjuiste gronden heeft beslist tot gegrondverklaring van het beklag, althans dat dat oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
Op grond van art. 94 Sv zijn vatbaar voor inbeslagneming voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk voordeel als bedoeld in art. 36a Sr. aan te tonen, alsmede voorwerpen waarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen. Het beslag op grond van 94a Sv strekt tot bewaring van het recht tot verhaal van een op te leggen geldboete van de vijfde categorie of tot verhaal van een op te leggen betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het verschil in doelstelling tussen de hiervoor genoemde beslagen brengt mee dat de omstandigheid dat bij niet-onherroepelijke beschikking van de Rechtbank de teruggave is gelast van een voorwerp dat op de voet van art. 94 Sv in beslag is genomen, niet eraan in de weg staat dat de Officier van Justitie met machtiging van de Rechter-Commissaris de handhaving van het beslag op dat voorwerp op de voet van art. 94a Sv bewerkstelligt. Daaruit volgt dat het oordeel van de Rechtbank dat de Officier van Justitie op de in de overwegingen van de Rechtbank uiteengezette gronden heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel klaagt daarover terecht.
De Rechtbank heeft blijkens haar overwegingen vastgesteld dat aan de vereisten voor een conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a, eerste lid, Sv is voldaan en geoordeeld dat de handhaving van het beslag op de auto van de klager op de voet van art. 94a Sv gerechtvaardigd is. Gelet op de door en namens de klager aangevoerde gronden voor opheffing van het beslag en teruggave van de auto, dient dit ertoe te leiden dat het klaagschrift ongegrond wordt verklaard. De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verklaart het klaagschrift ongegrond.
Lees hier de volledige uitspraak.