Beslag ex art. 94 Sv onder verschoningsgerechtigde: Beoordeling door rechter-commissaris of rechtbank?
/Rechtbank Rotterdam 23 maart 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3326
Op 14 mei 2014 heeft onder leiding van de rechter-commissaris en in aanwezigheid van onder meer de plaatselijke deken van de Orde van Advocaten een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden op het voormalige advocatenkantoor van mr. naam klager 1. Daarbij zijn ook twee computers (van mr. naam klager 1 en een secretaresse) doorzocht ter vastlegging van gegevens; een aantal bestanden is gekopieerd naar een USB-stick en vervolgens is deze USB-stick in een verzegelde envelop gedaan. Bij deze doorzoeking zijn op grond van artikel 94 Sv goederen en bescheiden in beslag genomen.
Mr. naam klager 1 was zelf niet bij deze doorzoeking aanwezig. De advocaten die daarbij wel aanwezig waren, te weten mrs. naam advocaat 1 en naam advocaat 3, hebben een beroep gedaan op het verschoningsrecht en bezwaar gemaakt tegen de inbeslagneming.
De rechter-commissaris heeft de goederen en bescheiden in twee verhuisdozen onder zich gehouden met de toezegging dat deze dozen zullen worden verzegeld en dat de goederen en bescheiden pas ter beschikking van het Openbaar Ministerie en/of de politie zullen worden gesteld nadat de termijn voor het indienen van een klaagschrift ongebruikt is verstreken dan wel nadat op een klaagschrift tegen de inbeslagneming is beslist.
Het voornoemde beslag is gelegd in het kader van het strafrechtelijk (financieel) onderzoek tegen de naam verdachte ter zake van de verdenking van witwassen (het onderzoek dossiernaam 1). Dit onderzoek is op 1 september 2013 gestart in het verlengde van een eerder onderzoek naar de betrokkenheid van naam verdachte bij drugshandel (het onderzoek dossiernaam 2). In die zaak is naam verdachte bij vonnis van 22 november 2013 veroordeeld voor het medeplegen van het verrichten van voorbereidings-/bevorderings-handelingen met betrekking tot een transport van cocaïne.
Naam verdachte is op 26 april 2015 overleden.
Bij beschikking van 25 augustus 2015 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie beslist dat de betreffende goederen en bescheiden ook in beslag worden genomen in de aan voornoemd onderzoek gelieerde strafrechtelijke onderzoeken tegen de verdachten naam medeverdachte 1 (de ex-partner van naam verdachte), naam medeverdachte 2 en naam medeverdachte 3 (de zoons van naam verdachte). Zij worden ook verdacht van witwassen van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Procedure
Op 19 mei 2014 is door mr. naam klager 1 (hierna: mr. naam klager 1) op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een klaagschrift ingediend.
Op 23 februari 2015 is door de faillissementscuratoren van wijlen naam verdachte (hierna: de curatoren), in deze zaak vertegenwoordigd door mr. naam klager 2 (hierna: mr. naam klager 2), op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift ingediend.
De klaagschriften zijn op 31 maart 2015 door de meervoudige raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. Pluimers, mr. naam klager 1, zijn advocaat mr. naam advocaat 1 en mr. naam klager 2 zijn gehoord. De rechtbank heeft beslist dat de stukken, die de officier van justitie aan de rechtbank had overgelegd, ook aan de klagers moesten worden verstrekt. De rechtbank heeft om die reden de behandeling van de klaagschriften aangehouden tot 17 juni 2015.
De openbare behandeling door de meervoudige raadkamer is voortgezet op 17 juni 2015. De officier van justitie mr. Pluimers, mr. naam advocaat 1 en mr. naam klager 2 zijn gehoord. Mr. naam klager 1 is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De rechtbank heeft de behandeling van de klaagschriften aangehouden tot 27 augustus 2015 en de zaak verwezen naar de rechter-commissaris. De rechtbank heeft de rechter-commissaris opdracht geven om (1) een regiebijeenkomst te houden om uit te zoeken wat echt onder het verschoningsrecht valt, (2) te zoeken naar een praktische oplossing om, voor zover mogelijk, alvast stukken te verstrekken aan de curatoren, al dan niet in kopie, en (3) hiervan verslag te doen aan de rechtbank.
De rechter-commissaris heeft op 25 augustus 2015 een regiebijeenkomst gehouden en hiervan verslag uitgebracht in een proces-verbaal van bevindingen.
De openbare behandeling door de meervoudige raadkamer is voortgezet op 27 augustus 2015. De officier van justitie mr. Pluimers, mr. naam advocaat 1 en mr. naam klager 2 zijn gehoord. Mr. naam klager 1 is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De rechtbank heeft beslist dat de rechter-commissaris nader onderzoek dient te verrichten naar de vraag welke van de in beslag genomen stukken en van de digitale bestanden/mappen op de USB-stick onder het verschoningsrecht vallen. Tevens is aan de rechter-commissaris opdracht ge- geven om de rechter-commissaris in faillissementszaken in de gelegenheid te stellen om in het kader van diens taak en bevoegdheid met het oog op het belang van de curatoren, zich een oordeel te vormen over het beroep op het verschoningsrecht. De rechtbank heeft daarbij specifieke instructies gegeven. In verband hiermee heeft de rechtbank de behandeling van de klaagschriften voor onbepaalde tijd aangehouden en bepaald dat deze zal worden voortgezet nadat het onderzoek door de rechter-commissaris is afgerond.
De rechter-commissaris heeft onderzoek verricht en daarvan verslag gedaan in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 december 2016.
De openbare behandeling door de meervoudige raadkamer is voortgezet op 9 februari 2017.
De officier van justitie mr. Pluimers, mr. naam klager 1, zijn advocaat mr. naam advocaat 1 en mr. naam klager 2 en zijn advocaat mr. naam advocaat 2 zijn gehoord.
Onderzoek rechter-commissaris
Mr. naam klager 1 en zijn advocaat hebben tijdens de regiebijeenkomst bij de rechter-commissaris op 25 augustus 2015, buiten aanwezigheid van de overige betrokkenen, de in beslag genomen bescheiden kort kunnen inzien. De USB-stick kon niet worden geopend, waardoor de bestanden niet door mr. naam klager 1 en zijn advocaat konden worden bekeken. Mr. naam klager 1 heeft vervolgens aan de rechter-commissaris kenbaar gemaakt dat hij het beroep op het verschoningsrecht en zijn bezwaar tegen de inbeslagneming niet handhaaft ten aanzien van de onder 6, 10, 11, 13 en 14 genoemde bescheiden. De rechter-commissaris heeft deze bescheiden doen toekomen aan de officier van justitie. De officier van justitie heeft bij de behandeling in raadkamer op 27 augustus 2015 meegedeeld dat kopieën daarvan aan de curatoren zullen worden verstrekt.
Na de behandeling in raadkamer op 27 augustus 2015 heeft de rechter-commissaris onderzoek verricht. Onder meer heeft hij lijsten opgesteld met een beschrijving van alle zich in de twee verhuisdozen bevindende, in beslag genomen bescheiden en de bestanden op de USB-stick.
Vervolgens heeft er op 31 augustus 2016 een bijeenkomst plaatsgevonden in het gerechtsgebouw te ‘s-Hertogenbosch. Daarbij waren onder meer de deken van de Orde van Advocaten naam provincie, mr. V.N. van Waterschoot en de rechter-commissaris in faillissementszaken mr. P.P.M. van der Burgt aanwezig. Hun is inzage gegeven in de stukken, zodat zij zich een beeld konden vormen van hetgeen in beslag genomen is. Aan de rechter-commissaris in faillissementszaken is ook een afschrift van de lijsten verstrekt. De deken van de orde van advocaten heeft zich tijdens de bijeenkomst op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen stukken onder het verschoningsrecht vallen. De rechter-commissaris in faillissementszaken heeft bij brief van 1 september 2016 het standpunt ingenomen dat het verschoningsrecht geen betrekking heeft op de aan de orde zijne stukken en digitale bestanden.
Na de bijeenkomst van 31 augustus 2016 heeft de officier van justitie aan de rechter-commissaris bericht dat er nog onderhandelingen plaatsvonden met de ex-partner en de zoons van naam verdachte. De rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2016 verder gerelateerd:
“Eind november 2016 heeft de officier van justitie in het vervolg daarop bericht dat er overeenstemming is bereikt met de erven en dat het strafvorderlijk belang dat ten grondslag lag aan het beslag is komen te vervallen. Dat brengt met zich mee dat de bemoeiingen van mij als rechter-commissaris in strafzaken verder niet nodig zijn.
Normaliter zou in een dergelijk geval het beslag door de officier van justitie opgeheven kunnen worden. De in beslag genomen stukken zouden op dat moment geretourneerd kunnen worden aan de beslagene. In het onderhavige geval is de zaak echter onder de raadkamer en hebben de faillissementscuratoren een belang bij de stukken gesteld.
Aan de rechter-commissaris in faillissementszaken zijn – mede gelet op het standpunt van de beslagene en de deken – geen afschriften van stukken verstrekt. De rechter-commissaris is van oordeel dat een beslissing over de bestemming van de in beslag genomen stukken in dit geval dient te worden gelaten aan de raadkamer. Bij die beslissing is meegewogen dat eventuele rechtsmiddelen tegen een beslissing van de raadkamer als die inbreuk maakt op het verschoningsrecht van de advocaat eerder niet konden worden ingesteld.”
Standpunten klagers en standpunt officier van justitie
Standpunt mr. naam klager 1
Het klaagschrift van mr. naam klager 1 is gericht tegen het aanvankelijk in de strafzaak tegen naam verdachte gelegde beslag en tevens tegen de later gelegde beslagen in de strafzaken tegen de ex-partner en de zoons van naam verdachte.
Het klaagschrift, waarvan het petitum bij de behandeling in raadkamer op 27 augustus 2015 is gewijzigd, strekt tot opheffing van de beslagen ten aanzien van de bescheiden en de USB-stick met bestanden, die nog in bewaring zijn bij de rechter-commissaris, met last tot teruggave van deze bescheiden en vernietiging dan wel teruggave van de op de USB-stick opgeslagen bestanden. Het klaagschrift ziet – zoals hiervoor reeds vermeld – niet meer op de onder 6, 10, 11, 13 en 14 genoemde bescheiden.
Aangevoerd is dat de inbeslagneming en het onderzoek aan de computers onrechtmatig is, omdat dit in strijd is met artikel 98 Sv respectievelijk artikel 125l Sv. Hiervoor is geen toestemming gegeven door mr. naam klager 1 en evenmin door zijn kantoorgenoten, die bij de doorzoeking aanwezig waren. Ook is het gelegde beslag niet beperkt tot brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Er zijn juist vooral geschriften in beslag genomen die daar niet aan voldoen. Dit betreft onder meer de audiobestanden en het woordelijk uitgewerkte verslag van een interview dat mr. naam klager 1 met zijn cliënt naam verdachte hield toen hij hem bijstond in de strafzaak dossiernaam 2 en e-mailcorrespondentie tussen diverse advocaten waarin zij met elkaar overlegden in het kader van deze zaak.
Bij de behandeling in raadkamer op 9 februari 2017 is meegedeeld dat de klager zich met betrekking tot de (on)rechtmatigheid van het beslag refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Voorts is gesteld dat, nu naam verdachte een cliënt was van mr. naam klager 1, genoemde bescheiden en bestanden onder het verschoningsrecht als bedoeld in artikel 218 Sv vallen. Mr. naam klager 1 had wel een vriendschappelijke band met naam verdachte, maar hij heeft zijn werkzaamheden voor naam verdachte steeds verricht in zijn hoedanigheid van advocaat en de bescheiden en bestanden hebben daar betrekking op. Hij heeft naam verdachte als advocaat bijgestaan in de strafzaak met betrekking tot de handel in boorkoppen en daaraan gerelateerde producten. Daarna is hij ook de advocaat van naam verdachte geworden in de strafzaak dossiernaam 2. In die strafzaak heeft hij informatie gegeven over de medische toestand van naam verdachte, die toen erg ziek was. Hij heeft toen met naam verdachte een interview gehouden over zijn medische toestand. Het woordelijke verslag daarvan staat waarschijnlijk op de USB-stick. De map naam 3 ziet op een zaak, waarin mr. naam klager 1 een civiele procedure heeft gevoerd voor naam verdachte over de verhuur van een machine, waarin verzocht is om een voorlopig getuigenverhoor van naam 3. Ook heeft mr. naam klager 1 werkzaamheden verricht met betrekking tot de ontwerpkosten van een boot.
Onder het verschoningsrecht van mr. naam klager 1 vallen ook bescheiden die middellijk aan hem zijn overhandigd in zijn hoedanigheid van advocaat, dus bescheiden die door anderen, zoals de vermogensbeheerders van naam verdachte zijn verstrekt. Zij werkten voor naam verdachte en hebben de bescheiden dus in zijn opdracht verstrekt.
Mr. naam klager 1 heeft nooit als bestuurder van een van de vennootschappen van naam verdachte werkzaamheden verricht. Hij was niet als zodanig ingeschreven en was verder ook niet betrokken bij de day-to-day business van naam verdachte. Hij was geen bewaarder van bescheiden en evenmin een administrateur van naam verdachte. Het enige dat hij heeft gedaan is het oprichten van de rechtspersoon, naam rechtspersoon. De deken heeft dit beoordeeld naar aanleiding van ingediende klachten, en heeft niet de noodzaak gezien om dit aan de Raad van Discipline voor te leggen.
Naam klager 1 dient zich als advocaat op zijn verschoningsrecht te beroepen op grond van (onder meer) de gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten. Als hij dit niet doet, kan er een klacht tegen hem worden ingediend. Dat heeft de deken steeds (ook recentelijk nog) benadrukt. Ook zou hij strafrechtelijk en civielrechtelijk in rechte kunnen worden betrokken. Dat naam verdachte inmiddels is overleden, maakt dat niet anders.
Voorts is gesteld dat het openbaar ministerie de bescheiden ook op andere wijze kan verkrijgen, van de vermogensbeheerders zelf, al dan niet via de erfgenamen van naam verdachte, die opdracht kunnen geven de administratie te verstrekken.
Tenslotte is aangevoerd dat er geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die doorbreking van het verschoningsrecht kunnen rechtvaardigen.
Standpunt curatoren (mr. naam klager 2)
Ook het klaagschrift van de curatoren, vertegenwoordigd door mr. naam klager 2 is gericht tegen het aanvankelijk in de strafzaak tegen naam verdachte gelegde beslag en tevens tegen de later gelegde beslagen in de strafzaken tegen de ex-partner en de zoons van naam verdachte.
Het klaagschrift van de curatoren strekt er primair toe de bescheiden en bestanden, die nog bij de rechter-commissaris in bewaring zijn, in bewaring te geven aan de curatoren, en subsidiair om deze in kopie aan de curatoren te verstrekken.
Voorts wordt verzocht het klaagschrift van mr. naam klager 1 ongegrond te verklaren.
Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de curatoren ten aanzien van de in beslag genomen bescheiden en bestanden als rechthebbenden zijn aan te merken, omdat zij gelet op hun taakuitoefening met betrekking tot het faillissement van naam verdachte moeten kunnen beschikken over, althans inzage moeten kunnen hebben in deze bescheiden en bestanden. Zij dienen op grond van de wet, met name artikel 92 van de Faillissementswet, alle bescheiden en bestanden, die inzicht kunnen geven in de aard, inhoud en omvang van de boedel van de failliet (naam verdachte) onmiddellijk onder zich te nemen.
Voorts is aangevoerd dat mr. naam klager 1 zich ten onrechte beroept op zijn verschoningsrecht. Het gaat hier duidelijk niet om stukken en gegevens die hij als advocaat van een rechtzoekende onder zich heeft verkregen, in het kader van juridische dienstverlening. Het gaat om administratie, commerciële stukken, zakelijke correspondentie met derden en andere stukken en gegevens waarover mr. naam klager 1 aan naam verdachte geen juridisch advies heeft uitgebracht. Dat valt allemaal buiten de reikwijdte van het verschoningsrecht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er nog steeds een belang van strafvordering is bij het voortduren van het beslag en het kennis kunnen nemen van de in beslag genomen bescheiden en de bestanden op de USB-stick. Er hebben wel schikkingsonderhandelingen plaatsgevonden met de erfgenamen van naam verdachte. Anders dan is vermeld in het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 27 december 2016 is er echter nog geen overeenstemming bereikt. Er is slechts een principeovereenkomst gesloten met de erfgenamen, aan een van de voorwaarden waarvan nog niet is voldaan.
Het belang van strafvordering is gelegen in het onderzoek naar het vermogen van naam verdachte, de herkomst en opbouw daarvan en het kunnen aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het gaat het openbaar ministerie met name om het kunnen aantonen van het voordeel en niet zozeer om het strafrechtelijk vervolgen van de erfgenamen voor witwassen.
De officier van justitie heeft zich bij de behandeling in raadkamer op 9 februari 2017 op het standpunt gesteld dat van de in beslag genomen bescheiden en bestanden, zoals vermeld op de door de rechter-commissaris opgestelde lijsten, een deel wel onder het verschoningsrecht valt en deze kunnen worden teruggegeven.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het klaagschrift van mr. naam klager 1 voor het overige ongegrond moet worden verklaard.
Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat alle overige bescheiden en bestanden niet onder het verschoningsrecht vallen en deze rechtmatig in beslag genomen zijn.
Slechts informatie, die aan mr. naam klager 1 is toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat of waarvan hij in zijn hoedanigheid van advocaat kennis heeft gekregen, valt onder het verschoningsrecht. Mr. naam klager 1 was niet alleen advocaat van naam verdachte, maar had ook een vriendschappelijke relatie met naam verdachte en is bovendien – gelet op de aard van de in beslag genomen stukken – ook betrokken geraakt bij het beheer van het vermogen van naam verdachte. Onder andere heeft hij rechtspersonen opgericht, is hij bestuurder geweest van rechtspersonen en is er geld uit het vermogen van naam verdachte op zijn privérekening gestort. De opvatting van de beroepsgroep, zoals hier afgeleid uit het standpunt van de deken, is niet doorslaggevend (vgl. HR 8 december 1995, NJ 1996/708). Wat als gebruikelijke beroepsuitoefening van een advocaat moet worden beschouwd is geen statisch gegeven.
Subsidiair heeft de officier van justitie ten aanzien van deze bescheiden en bestanden aangevoerd dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift van de curatoren. Hij heeft gesteld dat de bescheiden en bestanden, die volgens hem onder het verschoningsrecht vallen, niet relevant zijn voor de uitvoering van de taak van de curatoren. Voor de overige bescheiden en bestanden dient volgens hem te gelden, mede gelet op het oordeel van de Hoge Raad dat klassiek beslag voor faillissementsbeslag gaat, dat het belang van strafvordering zwaarder weegt dan het belang van de curatoren om van de bescheiden en bestanden kennis te nemen, zodat deze aan hem moeten worden overgedragen. De officier van justitie is wel bereid om een deel van de bescheiden en bestanden in kopie aan de curatoren te verstrekken. Op grond van het beleid van het openbaar ministerie en het overleg hierover met de landsadvocaat zal eerst worden bezien welke bescheiden en bestanden in het belang van de taakuitoefening van de curatoren zijn.
Beoordeling
Vooropgesteld wordt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
Beoordeling beklag mr. naam klager 1
Belang van strafvordering
In geval van een beklag tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
Bij de behandeling in raadkamer op 17 juni 2015 is geoordeeld dat het aanvankelijk, ten tijde van de doorzoeking op het kantoor van mr. naam klager 1 gelegde beslag uitsluitend is gelegd in het strafrechtelijk onderzoek tegen naam verdachte en dat dit beslag daarom (strikt juridisch) na diens overlijden geen doel meer treft, omdat hij niet kan worden vervolgd en er geen ontnemingsmaatregel meer aan hem kan worden opgelegd.
Gelet op voornoemd oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie de rechter-commissaris gevorderd de betreffende goederen en bescheiden ook in beslag te nemen in de strafrechtelijke onderzoeken tegen de ex-partner en de zoons van naam verdachte. Dat heeft de rechter-commissaris bij beschikking van 25 augustus 2015 gedaan. Zoals reeds hiervoor vermeld, zijn de beide klaagschriften mede gericht tegen deze inbeslagnemingen.
De officier van justitie heeft bij de behandeling in raadkamer op 27 augustus 2015 de verdenking van witwassen tegen de ex-partner en de zoons van naam verdachte toegelicht. Hij heeft meegedeeld dat zij ervan worden verdacht van naam verdachte gelden uit crimineel vermogen te hebben ontvangen en dat de zoons van naam verdachte (anders dan de ex-partner van naam verdachte, die afstand heeft gedaan van de erfenis) ook worden verdacht van het mogelijk aanvaarden van een besmette erfenis.
Uit het verhandelde in raadkamer op 9 februari 2017 blijkt dat de strafrechtelijke onderzoeken tegen de ex-partner en de zoons van naam verdachte nog lopen. Ook ziet de rechtbank een strafvorderlijk belang dat het voortduren van het beslag vordert. Dat is gelegen in het feit dat het openbaar ministerie aan de hand van – kort gezegd – de administratie onderzoek doet naar het vermogen van naam verdachte (naar de rechtbank begrijpt, voor zover dit is aanvaard, thans van diens erfgenamen), meer in het bijzonder naar de herkomst en de opbouw daarvan, mede met het oog op het aantonen van door deze verdachten verkregen wederrechtelijk voordeel.
Verschoningsrecht
Ingevolge artikel 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, zoals volgt uit artikel 98 (thans vijfde lid) Sv, ook zonder hun toestemming in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend (de zogenaamde corpora et instrumenta delicti), nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan bedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning.
Ingevolge artikel 218 Sv kan degene die uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, zich in rechte op zijn verschoningsrecht beroepen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Het gaat daarbij om de wetenschap die een verschoningsgerechtigde heeft verkregen in de uitoefening van zijn beroep. Een advocaat komt daarom alleen een verschoningsrecht toe in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat.
De aard van de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer de verschoningsgerechtigde zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Beoordeling door rechter-commissaris of rechtbank?
In het huidige artikel 98 Sv, zoals dit sinds 1 maart 2015 luidt, is bepaald dat indien een verschoningsgerechtigde bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, de rechter-commissaris dient te beslissen of de inbeslagneming is toegestaan. Voorts is geregeld dat de verschoningsgerechtigde tegen deze beslissing beklag kan indienen bij de rechtbank.
Deze procedure bestond nog niet ten tijde van de doorzoeking en inbeslagneming op het kantoor van mr. naam klager 1. Wel gold ook toen (op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad) dat het oordeel of er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het in dit verband door de verschoningsgerechtigde ingenomen standpunt onjuist is, in eerste instantie toekomt aan de rechter-commissaris, bij voorkeur na overleg met een gezaghebbend vertegenwoordiger van de beroepsgroep van de verschoningsgerechtigde (zoals de plaatselijk deken van de Orde van Advocaten), (Vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434, NJ 2014/12).
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris geen beslissing heeft genomen over de toepassing van het verschoningsrecht. De rechter-commissaris heeft in opdracht van de rechtbank wel onderzoek gedaan naar het verschoningsrecht en mr. naam klager 1 in de gelegenheid gesteld om de in beslag genomen stukken in te zien. Ook heeft hij overleg gepleegd met de plaatselijke deken van de Orde van Advocaten. Dat de rechter-commissaris nog geen beslissing heeft genomen over het verschoningsrecht was gelegen in kennelijke miscommunicatie, waardoor de rechter-commissaris heeft geconcludeerd dat het belang van strafvordering was komen te vervallen, hetgeen voor hem reden was om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
De rechtbank zal onder deze omstandigheden – ondanks het ontbreken van een oordeel hierover van de rechter-commissaris – een beslissing nemen ten aanzien van het beroep op het verschoningsrecht. Daarbij wordt meegewogen dat de zaak al zeer lang loopt, alle betrokkenen hun mening over het verschoningsrecht hebben gegeven en zij ter behandeling in raadkamer geen bezwaar hebben gemaakt tegen, of zelfs een voorkeur hebben uitgesproken voor afdoening door de raadkamer. Ook is daarbij meegewogen dat de rechter-commissaris een uitgebreide inventarisatie en beschrijving van de stukken heeft gemaakt. Voorts is meegewogen dat mr. naam klager 1 in zijn algemeenheid heeft gesteld dat de in beslag genomen bescheiden en bestanden onder het verschoningsrecht vallen, omdat hij zijn werkzaamheden voor naam verdachte steeds verricht heeft in zijn hoedanigheid van advocaat en dat de inhoud van deze bescheiden en bestanden betrekking heeft op deze werkzaamheden. Hij heeft hiervan wel enige onderbouwing gegeven, maar dit is beperkt gebleven tot het noemen van enkele voorbeelden van zaken. Daarbij is echter niet aangegeven welk(e) stuk(ken) het volgens klager betreft. Daardoor kan de rechtsvraag – zoals hierna zal blijken – op een meer abstract niveau worden beantwoord en hoeft het niet te komen tot een gedetailleerde toets door de rechter-commissaris.
Nadere beoordeling door de rechtbank van de toepassing van het verschoningsrecht
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de door hem expliciet genoemde bescheiden en bestanden op de USB-stick, onder de aan mr. naam klager 1 toekomende bevoegdheid tot verschoning vallen. Gelet op de omschrijving daarvan op de door de rechter-commissaris opgestelde lijsten, betreffen dit bescheiden en bestanden met informatie die aan mr. naam klager 1 is toevertrouwd in het kader van zijn juridische dienstverlening in zijn hoedanigheid van advocaat van naam verdachte. Ook betreft het veelal conceptstukken en interne stukken en derhalve stukken die niet openbaar zijn gemaakt of aan derden zijn verstrekt en dus vallen onder zijn beroepsgeheim.
Er is gesteld noch gebleken dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het verschoningsrecht ten aanzien van deze stukken moet wijken voor het belang van waarheidsvinding.
De rechtbank is van oordeel dat de overige bescheiden en bestanden niet onder het verschoningsrecht vallen en overweegt daarover het volgende.
De officier van justitie heeft bij de behandeling in raadkamer op 9 februari 2017 op basis van de door de rechter-commissaris opgestelde lijsten een selectie gemaakt van wat volgens hem wel onder het verschoningsrecht valt en gemotiveerd gesteld dat ten aanzien van alle overige bescheiden en bestanden niet aan voornoemde toets is voldaan.
Mr. naam klager 1 heeft dit niet uitdrukkelijk bestreden. Hij heeft alleen het voornoemde algemene standpunt, met verwijzing naar enkele eerder genoemde voorbeelden ingenomen. Gelet op het gemotiveerde standpunt van de officier van justitie, mocht van mr. naam klager 1 worden gevergd om zijn beroep op het verschoningsrecht (bijvoorbeeld aan de hand van de door de rechter-commissaris opgestelde inventarisatielijst) nader te motiveren.
De rechtbank heeft tenslotte in ogenschouw genomen dat het standpunt van mr. naam klager 1 ten aanzien van het verschoningsrecht mede wordt ingegeven vanuit de gedachte dat hij dat behoort te doen, aangezien hij anders tuchtrechtelijk kan worden aangeklaagd, en daarmee meer formeel dan materieel van aard is.
Gelet op deze situatie, is de rechtbank overgegaan tot een duiding van de stukken op grond van de beschrijving in de door de rechter-commissaris gegeven inventarisatie. Met de officier van justitie kan zij de stukken (voor zover hiervoor niet uitgezonderd) niet anders duiden, dan dat dit bescheiden en bestanden betreft die zien op het voeren van een administratie en/of (het beheer van) het vermogen van de heer naam verdachte. Daarnaast zijn er stukken die zijn prijsgegeven aan derden of openbaar zijn gemaakt. Dit zijn derhalve alle stukken die niet aan mr. naam klager 1 zijn toevertrouwd in het kader van zijn juridische dienstverlening, en ten aanzien waarvan geen beroep op het verschoningrecht toekomt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van mr. naam klager 1, dat deze bescheiden en bestanden onder zijn verschoningsrecht vallen, onjuist is.
Rechtmatigheid doorzoeking en inbeslagneming
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die de doorzoeking en latere inbeslagneming onrechtmatig maken. Het enkele feit, dat (naar later is gebleken) er ook geheimhouderstukken in beslag zijn genomen, maakt nog niet dat dit ten tijde van de doorzoeking en inbeslagneming onrechtmatig was.
Besluit
De rechtbank zal het beklag van mr. naam klager 1 gegrond verklaren voor zover het betreft de door de officier van justitie genoemde bescheiden en bestanden en de teruggave van deze bestanden en bescheiden aan mr. naam klager 1 gelasten. Voor het overige zal het beklag ongegrond worden verklaard.
Beoordeling beklag curatoren (mr. naam klager 2)
Bij de beantwoording van de vraag wie redelijkerwijs als rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen kan worden aangemerkt mag de rechter civielrechtelijke aspecten betrekken, maar van hem wordt niet verlangd dat hij treedt in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties. Het gaat om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank ziet het onderbouwde belang van de curatoren om ten behoeve van de uitoefening van hun taak de beschikking te krijgen over, althans inzage te krijgen in de in beslag genomen bescheiden en bestanden. Evenwel leent de onderhavige klachtprocedure zich niet voor de vaststelling of de stukken (alle) tot de administratie van de gefailleerde behoren. Daarnaast heeft te gelden dat er beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek en wel op grond van artikel 94 Sv (klassiek beslag). Het strafvorderlijk belang dient daarom voorrang te krijgen boven het belang van de curatoren.
Gelet hierop wordt het beklag van de curatoren ongegrond verklaard.
De rechtbank merkt nog op dat mr. naam klager 2 heeft meegedeeld dat de curatoren tevreden zijn met kopieën van de bescheiden en bestanden en dat de officier van justitie heeft meegedeeld dat hij deze, voor zover niet uitgezonderd, zal verstrekken aan de curatoren als deze in het belang van de taakuitoefening van de curatoren zijn.
Lees hier de volledige uitspraak.