Bezwaarschrift tegen dagvaarding in het openbaar?

Hoge Raad 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1410

Naar aanleiding van signalen over mogelijke overtreding van de Arbeidstijdenwet ten aanzien van buitenlandse werknemers is door de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek gestart naar de bouwer, het consortium medeverdachte 2. In het kader van dat onderzoek verzocht de Inspectie van SZW aan medeverdachte 2 om inzage in de registratie van de arbeids- en rusttijden van de ingeleende werknemers van A Ltd. Het bouwconsortium medeverdachte 2 verklaarde in een brief van 24 maart 2014 dat geregistreerde overuren geen werkelijk gemaakte overuren waren, maar bonussen die op de loonstrook werden uitgekeerd in de vorm van overuren. Bij de brief waren onder meer urenstaten van de werknemers (Weekly Timesheets) en facturen van A Ltd aan medeverdachte 2 gevoegd. Daaropvolgend heeft het openbaar ministerie medeverdachte 2 alsmede een projectdirecteur (de verdachte) en contractjurist van medeverdachte 2 gedagvaard voor […] in verband met kort samengevat het valselijk opmaken en gebruikmaken van de hiervoor bedoelde brief. Het verwijt is dat de in de brief verstrekte informatie over de bonusuren en de daarbij gevoegde urenstaten niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid aangezien uit onderzoek zou zijn gebleken dat de bonusuren niet slechts een extra vergoeding waren, waarvoor niet gewerkt hoefde te worden, maar door werknemers gemaakte zaterdaguren waren. De verdachte heeft zich volgens het openbaar ministerie als feitelijk leidinggever dan wel (mede)pleger hieraan schuldig gemaakt. Op 9 mei 2016 is namens de verdachte een bezwaarschrift tegen deze dagvaarding ingediend. Bij beschikking van 8 juni 2016 is het bezwaarschrift gegrond verklaard en is de verdachte, net als zijn medeverdachten, ten aanzien van de gehele tenlastelegging buiten vervolging gesteld. Hiertegen heeft de officier van justitie op 22 juni 2016 hoger beroep ingesteld. Op 10 juli 2017 heeft de behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden bij de raadkamer van het hof. Bij beschikking van 21 augustus 2017 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het bezwaarschrift ex art. 262 Sv ongegrond verklaard. De verdachte is hierop in cassatie gegaan.

Middel

Het eerste middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. Het tweede middel bevat de klacht dat de behandeling van het bezwaarschrift ten onrechte in het openbaar heeft plaatsgevonden en de beschikking ten onrechte in het openbaar is uitgesproken.

Aan het middel tweede ligt ten grondslag dat zowel de behandeling als de uitspraak ten onrechte, namelijk in strijd met art. 22 lid 1 respectievelijk art. 24 lid 1 Sv, in het openbaar hebben plaatsgevonden en daardoor de onschuldpresumptie als bedoeld in art. 6 EVRM en het recht op privéleven (privacy) als bedoeld in art. 8 EVRM is geschonden. Daarbij wordt de stelling ingenomen dat de beslotenheid van de raadkamerbehandeling en de uitspraak de wezenlijke grondslag van de bezwaarschriftprocedure ex art. 262 Sv raken zodat de niet-naleving daarvan moet leiden tot substantiële nietigheid, op gelijke wijze als de niet-naleving van de openbaarheid leidt tot nietigheid in het geval door de wet openbare behandeling en uitspraak is voorgeschreven.

Beoordeling Hoge Raad

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 8 november 1993 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wegenverkeerswet en de Wet op de economische delicten in verband met herziening van de raadkamerprocedure, Stb 1993, 591, houdt onder meer in:

“Het uitgangspunt in het voorliggende voorstel van wet is dat de hiervoor vermelde procesregels op elke behandeling door de raadkamer van toepassing zijn. Openbaarheid van behandeling en uitspraak is slechts vereist bij procedures ten aanzien waarvan dit uitdrukkelijk is voorgeschreven. (...)

Spiegelbeeldig aan de beklagprocedures zijn de bezwaarschriftprocedures. Aan de verdachte is de bevoegdheid toegekend om tegen beslissingen tot zijn (verdere) vervolging bezwaar te maken en deze beslissing ter toetsing aan de rechter voor te leggen (artikelen 250, 250a en 262). Het tegengaan van een lichtvaardige vervolging is hiervan de ratio. In een behandeling ter openbare zitting kan «immers voor een verdachte reeds een groot materieel en moreel nadeel zijn gelegen. Dus moet hem de gelegenheid blijven zijne terechtstelling te voorkomen door een rechterlijke beslissing in te roepen», aldus de inleiding van de memorie van toelichting van het Wetboek van Strafvordering. Het gevolg van deze rechterlijke toetsing kan zijn dat de verdachte geheel of gedeeltelijk buiten vervolging wordt gesteld. Deze beslissing brengt - tenzij zich nieuwe bezwaren voordoen in de zin van artikel 255, eerste lid, en behoudens hoger beroep - het einde van de vervolging mee, zonder dat hiermee evenwel een definitief oordeel is gegeven omtrent de gegrondheid van de vervolging. Bij herhaling is in de jurisprudentie het summiere karakter van deze toetsing in vergelijking met het onderzoek ter terechtzitting benadrukt. Nu hieruit volgt dat artikel 6 EVRM, althans de daarin vervatte hoofdregel van openbaarheid van behandeling, niet van toepassing behoeft te worden geacht op deze procedure en voor de verdachte in het algemeen een redelijk belang zal zijn gelegen in een niet openbare behandeling wordt de huidige beslotenheid gehandhaafd.” (Kamerstukken II 1991/92, 22584, nr. 3, p. 10-12)

In art. 121 Grondwet is bepaald dat de uitspraak in het openbaar geschiedt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling komt echter naar voren dat deze bepaling niet van toepassing is op beschikkingen (Kamerstukken II 1979/80, 16 162, nr. 3, p. 22).

Art. 22, eerste lid, Sv in verbinding met art. 262 Sv schrijft voor dat de behandeling van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding door de raadkamer niet in het openbaar plaatsvindt. Mede gelet op art. 24, eerste lid, Sv, dat bepaalt dat de beschikking in het openbaar wordt uitgesproken indien openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, geldt als uitgangspunt dat de beschikking op een bezwaarschrift waarvan niet-openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, niet in het openbaar wordt uitgesproken. Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat ook daarin tot uitgangspunt is genomen dat de vraag naar de openbaarheid van een raadkamerprocedure voor zowel de behandeling van het bezwaarschrift als het uitspreken van de beschikking daarop gelijk wordt beantwoord.

Het proces-verbaal van de behandeling van het bezwaarschrift door de raadkamer in hoger beroep houdt niet in dat de behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. Verder vermeldt de beschikking dat deze is “uitgesproken ter openbare zitting van 21 augustus 2017”. Mede gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat ook de behandeling van het bezwaarschrift in het openbaar heeft plaatsgevonden.

Uit dit een en ander volgt dat het middel terecht klaagt over de openbaarheid van zowel de behandeling van het bezwaarschrift als het uitspreken van de beschikking daarop. Dat behoeft evenwel in een procedure als de onderhavige, die betrekking heeft op een bezwaarschrift tegen de dagvaarding en waarvan de uitkomst is dat dit bezwaar ongegrond is, niet tot cassatie te leiden. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat die uitspraak meebrengt dat de met de dagvaarding ingeleide strafzaak in het openbaar kan worden voorgezet, alsmede dat noch uit het proces-verbaal van de behandeling van het bezwaarschrift in hoger beroep - dat niet inhoudt dat de aldaar aanwezige raadsvrouwe bezwaar heeft gemaakt tegen de openbaarheid van de behandeling - noch uit de namens de verdachte in cassatie ingediende schriftuur is gebleken in welk concreet, door een nieuwe behandeling in hoger beroep te herstellen of te bevorderen belang de verdachte als gevolg van de niet-naleving van deze voorschriften is getroffen. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de verdachte geen belang heeft bij de vernietiging van de bestreden beschikking en een nieuwe, niet-openbare behandeling van en beslissing op het bezwaarschrift door de raadkamer.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

De Hoge Raad ziet in hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om een beschikking, houdende de verwerping van een cassatieberoep tegen de ongegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding als bedoeld in art. 262 Sv, niet in het openbaar uit te spreken. De rechtseenheid en rechtsontwikkeling zijn bij die openbaarheid gebaat. Ook de hiervoor weergegeven ratio van de in art. 262 Sv bedoelde bezwaarschriftprocedure – waarmee onder meer is beoogd de verdachte te behoeden voor “het moreel en materieel nadeel” dat gelegen kan zijn in een te lichtvaardige vervolging in de openbaarheid – staat aan de openbaarheid van deze uitspraak van de Hoge Raad niet in de weg.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^