Calamiteitenrapport zorginstelling valt onder reikwijdte van (afgeleid) verschoningsrecht, maar sprake van uitzonderlijke omstandigheden waardoor doorbreking dient plaats te vinden

Rechtbank Amsterdam 27 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1195

Op 12 januari 2023 heeft de rechter-commissaris klager een bevel tot uitlevering gegeven van de calamiteitenrapportage die is opgesteld naar aanleiding van het overlijden van de patiënt persoon 1.

Klager heeft daarop de calamiteitenrapportage middels een zogeheten ‘verzegelde enveloppe procedure’ aan de rechter-commissaris doen toekomen en heeft voorts op 27 februari 2023 bezwaar gemaakt tegen uitlevering van het rapport omdat haar geheimhoudingsplicht zich daartoe uitstrekt.

Het Openbaar Ministerie heeft op 30 augustus 2023 een schriftelijke reactie gegeven op voornoemd bezwaar. Daarbij is erkend dat het gevraagde rapport valt onder de reikwijdte van het verschoningsrecht. Er zijn echter zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat het verschoningsrecht doorbroken dient te worden.

Het bezwaar van klager is op 13 september 2023 door de rechter-commissaris ongegrond verklaard. De rechter-commissaris gaat er weliswaar vanuit dat het gevraagde rapport valt onder het (afgeleid) verschoningsrecht van klager, maar dat sprake is van een zodanige uitzonderingssituatie dat doorbreking van het verschoningsrecht gerechtvaardigd is. Zij heeft daarbij bepaald dat niet tot kennisneming van het beslag wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het eventuele beklag is beslist. Deze beslissing is op 2 oktober 2023 aan klager betekend.

Beklag

Het beklag strekt tot geheimhouding van het calamiteitenrapport, opgemaakt naar aanleiding van het overlijden van persoon 1.

Standpunt klager

Het calamiteitenrapport valt onder de reikwijdte van het verschoningsrecht. Het rapport is geen voorwerp van een strafbaar feit, zodat dient te worden beoordeeld of sprake is van een zodanige uitzonderingssituatie dat dit dient te leiden tot doorbreking van het verschoningsrecht. De vraag of sprake is van een uitzonderingssituatie moet worden beoordeeld aan de hand van de aard van de gegevens, de vraag of de informatie ook op andere wijze te verkrijgen is en de ernst van het delict. De rechter-commissaris heeft bij haar beslissing ten onrechte niet alle door de Hoge Raad genoemde relevante aspecten besproken en bovendien ten onrechte een ander aspect (namelijk dat de nabestaande aandringt op onderzoek) betrokken.

Zoals aangegeven, valt een calamiteitenrapport onder de reikwijdte van het verschoningsrecht. In een dergelijk rapport staan niet alleen medische gegevens van de betrokken patiënt, maar ook gegevens die van belang zijn voor de verbetering van de kwaliteit van de zorg. Het calamiteitenrapport dient ook een ander doel dan een medisch dossier. Daarnaast is de gedachte dat een calamiteitenrapport minder gegevens bevat dan het medische dossier onjuist, omdat gebruikelijk is dat inzage in een medisch dossier tot een beperkte periode dient te worden beperkt.

Het verschoningsrecht dient er primair toe om patiënten vrije toegang tot (goede) zorg te waarborgen, maar deze goede zorg komt in het geding als vervolgens zorgverleners niet meer vrijuit kunnen spreken over mogelijke twijfels ten aanzien van door hen verleende zorg, omdat zij moeten vrezen voor een mogelijke strafvervolging. Daarom dient het rapport ook om laatstgenoemde reden niet te worden verstrekt.

Bovendien mogen gegevens uit het interne register van gemelde incidenten op grond van artikel 9 lid 6 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) niet worden gebruikt in een strafrechtelijke procedure, tenzij de gegevens redelijkerwijs niet op een andere manier verkregen kunnen worden. Dat is nog maar de vraag, zoals hieronder wordt aangegeven.

Er leek weliswaar sprake te zijn van verdenking van een ernstig feit, maar de verdenking in dit geval ziet niet op de heer persoon 1, de patiënt, of op klager als rechtspersoon. De verdenking (die ziet op mogelijke betrokkenheid van medewerkers van klager) betreft het in hulpeloze toestand brengen of laten van een patiënt, de dood tot gevolg hebbend, en/of dood door schuld. Wat klager betreft is duidelijk dat er in geen geval sprake van kan zijn dat één van de medewerkers iemand opzettelijk in hulpeloze toestand zou hebben gebracht of gelaten, ook niet in voorwaardelijke zin. De conclusie van het rapport luidt immers dat er geen tekortkomingen in de zorg zijn geconstateerd. Op de vraag of door zorgverleners anders had moeten worden gehandeld, wordt geconcludeerd dat de betrokken hulpverleners professioneel hebben gehandeld en er zijn geen tekortkomingen in de hulpverlening gesignaleerd. Deze conclusie is vervolgens door een onafhankelijk inspecteur navolgbaar geacht. Dit betekent dat de ondergrens voor genoemde verdenkingen niet wordt gehaald en volstaan kan worden met het verstrekken van de conclusie, hetgeen ook is gedaan. Deze conclusie van het calamiteitenrapport dient er toe te leiden dat geen sprake is van een zodanige noodzaak dan wel uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigen.

Daarnaast dient het Openbaar Ministerie volgens de ‘Aanwijzing feitenonderzoek/straf-rechtelijk onderzoek en vervolging in medische zaken’ terughoudend te zijn in medische strafzaken en moet worden afgewogen of er noodzaak bestaat tot het instellen van een feiten- en/of strafrechtelijk onderzoek. Hierbij dient te worden gedacht aan grove nalatigheid tijdens de beroepsuitoefening van de zorgverlener, vast te stellen aan de hand van de eisen die gesteld mogen worden aan een redelijk bekwaam beroepsgenoot en die ingevuld moet worden door de stand van wetenschap ten tijde van het handelen. Dit betreft een medisch-professioneel oordeel.

Voor zover wordt gesteld dat de Staat een verplichting heeft tot het doen van effectief en onafhankelijk onderzoek, is van belang dat dit onderzoek niet strafrechtelijk van aard hoeft te zijn, tenzij sprake is van het door de overheid opzettelijk inbreuk maken van het door artikel 2 EVRM beschermde recht op leven. In deze zaak bestaat een wettelijke plicht tot het doen van onderzoek bij een calamiteit als deze. Dit gebeurt - en is in casu ook gebeurd - door een onafhankelijk toezichthouder en handhaver, de Inspectie IGJ. Dat betekent dat een strafrechtelijk onderzoek niet is vereist.

Daarnaast kan informatie op andere wijze worden verkregen. Het Openbaar Ministerie kan de betrokken zorgverleners bevragen over de aan persoon 1 verleende zorg. Dat de dochter van persoon 1 (hierna de nabestaande) aandringt op strafrechtelijk onderzoek dan wel toestemming zou hebben gegeven voor inzage in de medische gegevens van persoon 1, is niet zonder meer redengevend, nu medische informatie ook na het overlijden van patiënten onder het beroepsgeheim van de zorgverleners blijft vallen. Het gaat tenslotte om privacygevoelige informatie waarvan niet getoetst kan worden of de patiënt verstrekking toe zou staan.

Daar komt bij dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat nabestaanden geen recht hebben op inzage in het voor hen relevante calamiteitendossier.

Gelet op het voorgaande is verzocht het beklag gegrond te verklaren en het verschoningsrecht ten aanzien van het rapport te eerbiedigen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het beklag moet ongegrond verklaard worden. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.

De verdenking betreft een ernstig feit, namelijk het in hulpeloze toestand brengen of laten, met de dood van persoon 1 tot gevolg, en dood door schuld. De verdenking heeft ook de dood van zijn echtgenote, mevrouw persoon 3, tot gevolg gehad. Dit betreft een ernstig feit: het gaat om het overlijden van twee personen. In de dagen voor hun dood waren er signalen waaruit bleek dat persoon 1 zichzelf en zijn vrouw van het leven zou beroven. Er is meermalen bij de GGZ om hulp gevraagd, die persoon 1 niet heeft gekregen. In het belang van de waarheidsvinding is daarom het rapport, hoewel vallend onder de reikwijdte van het verschoningsrecht, noodzakelijk. Door dit rapport te vragen - in plaats van het gehele medische dossier van persoon 1 - wordt zo min mogelijk afbreuk gedaan aan het medisch beroepsgeheim. Dit rapport ziet enkel op de laatste dagen van het leven van persoon 1 en daarmee alleen op de te onderzoeken periode en de feiten en omstandigheden die op dat moment relevant waren. Daarnaast ziet het rapport ook op de aan persoon 1 verleende zorg, hetgeen van evident belang is voor het door het Openbaar Ministerie te verrichten onderzoek, nu de rol van de hulpverleners wordt onderzocht.

De gegevens kunnen niet op andere wijze worden verkregen. Eventuele zorgverleners zouden zich namelijk ook op hun verschoningsrecht beroepen. Daarnaast is het maar de vraag of de nabestaande weet wie de hulpverleners zijn die persoon 1 hebben bijgestaan, zodat ook niet zonder meer duidelijk is wie dan zouden moeten worden betrokken bij het onderzoek.

Bij het voorgaande is van belang dat het verschoningsrecht dient ter bescherming van de patiënt en niet ter bescherming van de zorginstelling. Bovendien heeft de nabestaande toestemming gegeven voor inzage in de medische gegevens van haar overleden vader. Deze toestemming wordt niet zonder meer gevolgd, maar daarbij is onderzocht of de nabestaande ook echt spreekbuis zou kunnen zijn namens de patiënt persoon 1. Daarvan is sprake, zodat sprake is van veronderstelde toestemming van persoon 1.

In het strafrechtelijk onderzoek zijn getuigen gehoord en is een dossier opgesteld. Daaruit zijn bij het Openbaar Ministerie nog meer vragen ontstaan die beantwoord dienen te worden. Deze vragen zien (onder meer) op de vraag waarom bepaalde zorgverleners bepaalde beslissingen hebben genomen. Nu het om dusdanig ernstige feiten gaat, waarbij bovendien voorafgaande aan de dood van persoon 1 en zijn echtgenote meerdere meldingen zijn gedaan bij de zorgverleners, is uitzondering op het beroepsgeheim noodzakelijk.

Voor zover is gesteld dat volstaan kan worden met de conclusie uit het rapport waaruit blijkt dat de zorgverleners professioneel hebben gehandeld, is van belang dat dit onderzoek is verricht met het oog op een geheel andere taak, te weten toezicht op en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Het onderzoek heeft weliswaar onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijk voorzitter plaatsgevonden, maar deze is aangesteld door de zorginstelling zelf. Het Openbaar Ministerie staat buiten dit hele onderzoek en wordt ook hier ook niet over geïnformeerd. De opsporing en eventuele vervolging van strafbare feiten betreft een onderzoek van andere orde en dient door het Openbaar Ministerie te worden verricht. De Inspecteur, die weliswaar (de conclusie van) het rapport controleert, is hiertoe niet de aangewezen persoon en kan het vervolgingsprimaat van het Openbaar Ministerie niet doorkruisen. Bovendien bevat de conclusie slechts een medisch-professioneel oordeel naar aanleiding van het onderzoek met een ander doel dan de opsporing van strafbare feiten, en is dit daarom ontoereikend voor het strafvorderlijk onderzoek.

Voor zover is aangegeven dat het incidentenregister en calamiteitenrapportages op grond van de Wkkgz niet openbaar zijn, is van belang dat ook deze wet een ander doel dient (namelijk de kwaliteitsverbetering van de zorg) en dat een uitzondering op dit verbod geldt indien de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen.

Voor zover wordt gevreesd dat een calamiteitenrapport in het vervolg sneller met anderen gedeeld moet worden en dit een belemmering kan opleveren voor de vrije toegang van patiënten tot de zorg waarbij zorgverleners zich niet meer vrij voelen om te verklaren, is van belang dat ook het Openbaar Ministerie zich van dit belang bewust is en uiterst zorgvuldig met de informatie uit het rapport zal omgaan. Daarbij zij opgemerkt dat er nog geen sprake is van een strafrechtelijk onderzoek maar van een vooronderzoek. In dat kader is het rapport van belang, aldus de officier van justitie.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.

Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen twee weken nadat de beslissing van de rechter-commissaris is betekend. Klager is daarom ontvankelijk in het beklag.

Toetsingskader

Uit regelgeving en jurisprudentie kan het volgende juridische toetsingskader worden afgeleid.

Ingevolge artikel 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen.

Niet in geschil is dat het rapport in beginsel valt onder de reikwijdte van het verschoningsrecht van klager op grond van artikel 98 lid 1 Sv.

Onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan, ongeacht een gerechtvaardigd beroep op het verschoningsrecht, het belang van de waarheidsvinding meebrengen dat het verbod van artikel 98, eerste lid Sv, wordt geschonden (HR 14 oktober 1986, NJ 1987/490 en HR 30 november 1999, NJ 2002/438). Het is dan in eerste instantie aan de rechter-commissaris om te oordelen of dergelijke brieven of andere geschriften in zodanig verband staan met de desbetreffende feiten dat zij kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De inbreuk op het verschoningsrecht mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid van dat feit. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beoordeling hiervan zijn de vraag of het gaat om een verdenking jegens de verschoningsgerechtigde, de aard en zwaarte van de verdenking, de aard en omvang van de gegevens en de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze

kunnen worden verkregen. Van belang is voorts de mate waarin de betrokken belangen van de patiënten wordt geschaad indien het verschoningrecht wordt doorbroken (ECLI:NL:HR:2008:BC1370).

Beoordeling

Ook voor de rechtbank staat buiten twijfel dat het rapport valt onder de reikwijdte van het verschoningsrecht. De vraag die dan ook beantwoord dient te worden, is of sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat in dit geval het verschoningsrecht doorbroken dient te worden.

Op 14 oktober 2021 heeft persoon 1 zichzelf van het leven beroofd, nadat hij kort daarvoor zijn echtgenote om het leven heeft gebracht. De dagen daarvoor is door de echtgenote van persoon 1 meermalen contact opgenomen met de crisisdienst/zorgverleners waarbij is aangegeven dat het niet goed met hem gaat en dat hij voornemens is zichzelf en haar om het leven te brengen. Dat heeft hij ook zelf tegen de zorgverleners gezegd. Desondanks is persoon 1 niet opgenomen, zoals was verzocht.

Het overlijden van deze twee personen betreft een zeer ernstig feit en het Openbaar Ministerie heeft aangegeven te willen onderzoeken of ten aanzien van de betrokken zorgverleners sprake is van het in hulpeloze toestand brengen of laten, met de dood van persoon 1 en zijn echtgenote tot gevolg, en/of van dood door schuld. Daarbij is aangegeven dat klager, klager, niet als mogelijke Verdachte wordt aangemerkt.

Naar aanleiding van het overlijden van beide personen is door een onafhankelijke toezichthouder onderzoek verricht. Het verslag en de uitkomst daarvan is neergelegd in het rapport waarvan de uitlevering is gevraagd.

Het verschoningsrecht dient er toe te waarborgen dat ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtig-de moet kunnen wenden, zonder te vrezen dat informatie over hem bij anderen dan de hulpverlener terecht komt. De rechtbank begrijpt dat het rapport, naast medische gegevens van persoon 1, ook andere gegevens omtrent de aard van de verstrekte hulpverlening bevat. De rechtbank begrijpt ook dat vrijgave van dergelijke rapporten op grote bezwaren van klager stuit en deelt de mening van klager dat van groot belang is dat niet alleen patiënten vrijuit kunnen spreken bij zorgverleners, maar dat zorgverleners ook vrijuit kunnen spreken bij een onderzoek als het onderhavige calamiteitenonderzoek.

Het onderzoek dat geleid heeft tot het rapport dient echter een ander belang dan het verschoningsrecht. Onder de reikwijdte van het verschoningsrecht valt niet de informatie van hulpverleners omtrent de aan persoon 1 verleende zorg, al dan niet voorzien van mogelijke opmerkingen ten aanzien van verbeteringen in de zorgverlening.

Het onderzoek waarvan de uitkomsten in het rapport zijn neergelegd, kan ten aanzien van mogelijke strafbare feiten niet worden aangemerkt als een objectief en zo volledig mogelijk onderzoek als het met de opsporing en vervolging van strafbare feiten belaste organen kunnen verrichten en waarvan het primaat ook bij het Openbaar Ministerie ligt.

Zoals hiervoor vermeld gaat het om een verdenking van zeer ernstige feiten met de dood van twee personen als gevolg. Om onderzoek te kunnen doen naar de gang van zaken is duidelijk dat daarvoor ook de beschikking over medische informatie nodig is. persoon 1 zelf is overleden, zodat hij geen toestemming meer kan geven voor inzage in zijn medische gegevens dan wel vrijgave van het rapport. Wel heeft zijn dochter, nabestaande, toestemming gegeven tot inzage in de medische gegevens van haar vader en aangedrongen op een strafrechtelijk onderzoek.

Hoewel de toestemming van de nabestaande niet in de plaats kan treden van toestemming van de patiënt zelf en evenmin een zelfstandig argument is om tot doorbreking van het verschoningsrecht over te gaan, speelt haar toestemming wel een rol bij de beoordeling van het beklag. In het licht van de hulpvragen van persoon 1 en zijn echtgenote kan naar het oordeel van de rechtbank wel het vermoeden worden ontleend dat haar instemming in overeenstemming is met de wens van persoon 1. Bovendien is van belang dat het Openbaar Ministerie in raadkamer ook heeft aangegeven dat is nagegaan of de nabestaande redelijkerwijs als spreekbuis voor de overledene zou kunnen dienen. Geoordeeld is dat daarvan sprake is. De rechtbank gaat dan ook van deze veronderstelde toestemming uit.

Uit het onderzoek in raadkamer is bovendien gebleken dat de voor het onderzoek benodigde relevante gegevens zich in het medische dossier dan wel het rapport betreffende persoon 1 bevinden. De keuze voor het opvragen van het rapport in plaats van het medisch dossier is, zoals door de officier van justitie is verklaard, ingegeven omdat verwacht wordt dat het calamiteitenrapport minder medische gegevens van persoon 1 bevat dan het medisch dossier: het is immers beperkt tot de dagen voor de dood van persoon 1 en zijn echtgenote en ziet bovendien zowel op de medische situatie van persoon 1 als de verstrekte zorg op dat moment, hetgeen voorwerp van onderzoek is. De rechtbank acht het opvragen van dit rapport niet alleen passend met het oog op de beperkte duur waarop het rapport ziet, maar ook omdat het strafrechtelijk (voor)onderzoek ziet op de wijze waarop door de zorgverleners is gehandeld. Het rapport ziet ook op deze informatie.

Voor zover is aangevoerd dat de informatie ook op andere wijze te verkrijgen zou zijn, namelijk door het horen van de betrokken hulpverleners, is van belang dat niet duidelijk is welke zorgverleners betrokken waren. Daar komt bij dat zij zich eveneens op hun verschoningsrecht en of zwijgrecht zouden kunnen beroepen. De informatie is dan ook niet op andere wijze te verkrijgen.

De rechtbank is voorts van oordeel dat ook niet kan worden volstaan met enkel de verstrekking van de conclusie van het rapport. Het rapport is opgesteld naar aanleiding van een calamiteitenonderzoek naar de verstrekte zorg omtrent de dagen voor het overlijden van persoon 1 en zijn echtgenote. Dat een dergelijk onderzoek wettelijk verplicht is en de conclusie luidt dat medisch zorgvuldig is gehandeld, staat los van het feit dat het Openbaar Ministerie in het kader van een strafrechtelijk kader moet kunnen toetsen of daarvan sprake is geweest, te meer nu wat door of namens persoon 1 is aangegeven wat hij van plan was te doen bij hemzelf en zijn echtgenote ook daadwerkelijk is gebeurd. Om dit te onderzoeken is nadere informatie nodig die mogelijk gevonden kan worden in het rapport.

Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden zoals hierboven is weergegeven. In dit geval dient daarom het belang van het verschoningsrecht te wijken voor het (maatschappelijk) belang dat de officier van justitie kennis mag nemen het calamiteitenrapport.

De rechtbank merkt ten overvloede op dat patiënten er niet alleen op moeten kunnen vertrouwen dat aan hem of haar deskundige en adequate medische bijstand wordt verleend maar ook dat, ingeval van een ernstig vermoeden van verwijtbaar minder zorgvuldig of onzorgvuldig medisch handelen met voor de patiënt ingrijpende of fatale gevolgen, hiernaar een objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld.

De rechtbank verwacht niet dat deze beslissing leidt tot het stelselmatig succesvol opvragen van calamiteitenrapporten door het Openbaar Ministerie. Er is namelijk niet alleen sprake van een zaak met grote impact, namelijk twee overleden personen, voorafgegaan door meerdere meldingen waarbij is aangegeven dat persoon 1 van plan was zijn echtgenote en daarna zichzelf van het leven te beroven. Dit plan heeft hij ook daadwerkelijk ten uitvoer gelegd. Dit is zodanig uniek dat voor precedentwerking niet hoeft te worden gevreesd.

De conclusie is dan ook dat het beklag zal ongegrond zal worden verklaard.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^