CITES: Ook na de pleegdatum van het tenlastegelegde feit mag de legaliteit van ivoren voorwerpen nog worden aangetoond
/Rechtbank Amsterdam 9 oktober 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:7121
Opsporingsambtenaar 1 en opsporingsambtenaar 2, beiden inspecteur - specialisme Natuur, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben op 26 september 2019 in de winkel van verdachte de volgende voorwerpen aangetroffen:
1. een armband
2. een haartang
3. drie beeldjes, 'horen, zien en zwijgen'
4. 28 relatief kleine beeldjes, waarvan 14 rood geverfd.
Aan de hand van de uiterlijke kenmerken, waaronder de zichtbaarheid van de zogenaamde Schreger lijnen, hebben zij deze voorwerpen gedetermineerd als zijnde ivoor van de Afrikaanse olifant (Loxodonta africana).
Daarnaast troffen zij aan:
5. een ivoorkleurig kunstvoorwerp in de vorm van een slagtand.
Zij schrijven dat zij aan de uiterlijke kenmerken, onder meer door het ontbreken van zichtbare Schregerlijnen dit voorwerp niet op soort op geslacht konden determineren en zij hebben de determinatie voorgelegd aan het Douane laboratorium. Het douane laboratorium heeft het voorwerp gedetermineerd als ivoor van Nijlpaard (Hippopotamus amphibius).
De Afrikaanse olifant is opgenomen in beide Appendices van CITES I en II, en tevens in Bijlage A alsmede in Bijlage B van de Vo 338/97. De populaties in Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe zijn opgenomen in bijlage B, populaties uit overige landen zijn opgenomen in Bijlage A. In dit specifieke geval is door de inspecteurs niet aangetoond van welke populatie het ivoor afkomstig is. Het Nijlpaard is opgenomen in Appendix II van CITES en tevens in Bijlage B van de Vo 338/97.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het feit bewezen en het feit en verdachte strafbaar.
Wat haar betreft gaat een beroep op de zogenoemde antiek vrijstelling niet op.
Ten aanzien van voorwerp 5, de slagtand gemaakt van materiaal van het nijlpaard, is een dergelijke vrijstelling niet mogelijk. Wat betreft de voorwerpen van olifanten ivoor had verdachte al ten tijde van de inspectie over de juiste documenten moeten beschikken.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar steunpunt gewezen op de Richtsnoeren van de Europese Commissie voor EU-regeling voor de handel binnen de EU in en de wederuitvoer van ivoor (2017/C 154/06), die zijn bedoeld om een interpretatie te geven van Verordening (EG) nr. 338/97. In de richtsnoeren wordt aanbevolen dat de lidstaten de definitie van bewerkte specimens strikt interpreteren volgens een aantal genoemde stappen, waarbij ten eerste de eigenaar van een specimen die het wil verkopen, moet aantonen dat het specimen „50 jaar voor de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 338/97”, dat wil zeggen vóór 3 maart 1947, is verworven. Voorts heeft zij overgelegd een brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 3 februari 2020 waarin staat dat vòòr het moment van verkoop door de verkoper dient te worden aangetoond dat er van de betreffende vrijstelling (“bewerkte specimens”) gebruik kan worden gemaakt. Tot slot heeft zij overgelegd een uitdraai van de site van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland waarin staat dat voor de overdracht van antiek ivoor geen EU-certificaat nodig is en verder: “Het antiek moet wel legaal gekocht, gekregen of geruild zijn. Voordat de overdracht plaatsvindt moet u kunnen aantonen dat het ivoren voorwerp antiek is. Dit kan bijvoorbeeld met een verklaring van een deskundige”.
Het door verdachte genoemde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:6116) ziet op een hele specifieke situatie waarbij op de beurs waar de voorwerpen waren aangetroffen meteen een taxatie kon plaatsvinden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, aldus nog steeds de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
Verdachte betwist de juistheid van de determinatie van de voorwerpen 1 tot en met 4. Voor determinatie is volgens hem meer nodig dan het voorwerp goed bekijken met een lampje zoals de inspecteurs hebben gedaan. Er valt niet uit te sluiten dat het ivoor van een mammoet of nog iets heel anders betreft en dat valt niet onder de verbodsbepaling. Wat betreft de armband merkt verdachte op dat het mogelijk uit Indonesië afkomstig is en dan is het waarschijnlijker dat het is gemaakt met ivoor van een Aziatische olifant. Het kan gezien de vorm ook zijn gemaakt met een slagtand van een everzwijn. De (handschoen)tang is een gebruiksvoorwerp en kan zeer wel zijn gemaakt van cellulose. De beeldjes ‘horen, zien en zwijgen’ zijn te wit om voor ivoor door te gaan.
Verdachte voert voorts aan dat hij geen contra-expertise heeft kunnen laten verrichten ten aanzien van voorwerp 5.
Verdachte stelt (subsidiair) dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft daartoe aangevoerd dat de voorwerpen zogenoemde bewerkte specimens zijn van vóór 1947. Hij doet daarmee een beroep op derde lid van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 338/97. Volgens die bepaling kan ontheffing van de in het eerste lid genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden, onder andere in het geval van bewerkte specimens die meer dan 50 jaar geleden zijn verkregen.
Verdachte erkent dat aan hem voor de voorwerpen een dergelijke ontheffing niet is verleend. Hij verzoekt thans in de gelegenheid te worden gesteld aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voor een ontheffing voldoet, bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring door een collega-handelaar. Verdachte heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren (ECLI:NL:GHARL:2019:6116).
Oordeel van de politierechter
De politierechter vindt de determinatie door het Douane laboratorium van voorwerp 5 (een ivoorkleurig kunstvoorwerp in de vorm van een slagtand) voldoende helder en onderbouwd. De politierechter ziet dan ook geen noodzaak tot een contra expertise. De politierechter stelt vast dat dit voorwerp is gemaakt van ivoor van Nijlpaard (Hippopotamus amphibius). Het Nijlpaard is opgenomen in Appendix II van CITES en tevens in Bijlage B van de Vo 338/97. Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat een beroep op de antiekvrijstelling om die reden niet opgaat ten aanzien van voorwerp 5.
Voor de determinatie van de voorwerpen 1 tot en met 4 komt de politierechter tot een ander oordeel. Verdachte heeft voldoende argumenten en alternatieven aangevoerd om de summier onderbouwde determinatie door de inspecteurs in twijfel te trekken. De politierechter zal de officier van justitie opdragen de door verdachte opgeworpen punten ten aanzien van die determinatie voor te leggen aan de inspecteurs en hen te vragen hierop te reageren in een aanvullend proces-verbaal.
Voor het geval de voorwerpen 1 tot en met 4 van olifanten ivoor zijn gemaakt het volgende. De politierechter volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat verdachte op het moment van de controle al had moeten kunnen aantonen dat hij een beroep kon doen op de zogenoemde antiekvrijstelling. Uit de hiervoor geciteerde Richtsnoeren leidt de politierechter af dat voor handelingen met ivoor van olifant zoals omschreven in de tenlastelegging geen EU-certificaat nodig is ter zake van vóór 1947 verworven, bewerkte objecten. De officier van justitie heeft aangevoerd dat daarin is vermeld dat ‘de eigenaar van een specimen die het wil verkopen eerst moet aantonen etcetera’, maar deze formulering ziet volgens de politierechter er niet op dat de eigenaar iets moet aantonen alvorens tot verkoop over te gaan; het woordje ‘eerst’ wordt hier gebruikt in een opsomming betreffende het interpreteren van bewerkte specimens. Dat in die gevallen geen certificaat nodig is volgt ook uit artikel 62 van de Verordening (EG) nr. 865/2006.
Nu een dergelijk certificaat niet is vereist voor handelingen zoals omschreven in het tenlastegelegde feit met ivoren voorwerpen die onder de antiekvrijstelling vallen, gaat de politierechter er van uit dat in dit geval niet vooraf over de vereiste documenten hoefde te worden beschikt en dat verdachte dus niet al op de datum van de tenlastegelegde feiten had moeten (kunnen) aantonen dat hij de ivoren voorwerpen in zijn winkel in bezit mocht hebben en tentoonstellen.
Ook voor het overige blijkt uit niets dat verdachte ten aanzien van voornoemde ivoren voorwerpen op het moment van de controle moest kunnen aantonen dat deze voorwerpen vóór het jaar 1947 waren bewerkt.
De politierechter komt tot de conclusie dat ook na de pleegdatum van het tenlastegelegde feit de legaliteit van ivoren voorwerpen nog mag worden aangetoond. Verdachte heeft verzocht in de gelegenheid te worden gesteld dat alsnog te doen aan de hand van een verklaring door een deskundige.
Uit het vorenstaande volgt dat het onderzoek niet volledig is geweest. De politierechter zal het onderzoek heropenen en schorsen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de inspecteurs te laten reageren op de opmerkingen van verdachte op de determinatie en om verdachte in de gelegenheid te stellen zijn beroep op de antiekvrijstelling te onderbouwen met een verklaring van een deskundige over de voorwerpen 1 tot en met 4, waarbij de deskundige in ieder geval een antwoord zal moeten geven op de volgende vragen:
zijn de voorwerpen „50 jaar voor de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 338/97”, dat wil zeggen vóór 3 maart 1947, verworven;
zijn de voorwerpen te beschouwen als een „bewerkt specimen” krachtens artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/97;
zijn de wijzigingen uitgevoerd ter vervaardiging van „juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten”?
De politierechter:
heropent het onderzoek;
houdt de behandeling van de zaak aan tot 22 januari 2021 om 14.15 uur teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen de kwaliteit en de legaliteit van ivoren voorwerpen 1 tot en met 4 aan te tonen, aan de hand van een verklaring door een deskundige, die in ieder geval een antwoord zal moeten geven op de volgende vragen:
zijn de voorwerpen „50 jaar voor de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 338/97”, dat wil zeggen vóór 3 maart 1947, verworven;
zijn de voorwerpen te beschouwen als een „bewerkt specimen” krachtens artikel 2, onder w), van Verordening (EG) nr. 338/97;
zijn de wijzigingen uitgevoerd ter vervaardiging van „juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten”?
draagt de officier van justitie op de door verdachte opgeworpen punten ten aanzien van de determinatie van de voorwerpen 1 tot en met 4 voor te leggen aan de inspecteurs en hen te vragen hierop te reageren in een aanvullend proces-verbaal;
bepaalt dat het resultaat van dit nader onderzoek (aanvullend proces-verbaal van de inspecteurs en verklaring van de deskundige) minimaal één week voor de zitting bij de rechtbank moet worden ingediend;
bepaalt dat de officier van justitie tijdig in contact treedt met verdachte over de uitvoering van bovenbedoeld nader onderzoek.
Lees hier de volledige uitspraak.