Conclusie AG Machielse over art. 1.2 Sr

Hoge Raad 14 mei 2013, LJN BZ9948

Feiten

De economische kamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 27 januari 2012 verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en hem wegens overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 16 van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart (feit 2) veroordeeld tot een geldboete van € 450.

Beoordeling Hoge Raad

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Conclusie AG

Eerste middel

Het eerste middel komt op tegen het oordeel van het Hof omtrent de toepassing van art. 1 lid 2 Sr voor zover het de strafwaardigheid van het onder 2 tenlastegelegde feit betreft. Gesteld wordt dat het hier naast een wijziging van sanctierecht ook om een wetswijziging gaat die voortvloeit uit een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het vóór de wetswijziging begane strafbare feit.

AG Machielse concludeert als volgt:

Ten aanzien van de toepassing van art. 1, tweede lid, Sr geldt het volgende. Ingeval na het begaan van het feit de delictsomschrijving - in voor de verdachte gunstige zin - is gewijzigd, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen alsmede het vervallen van strafbaarstellingen, is art. 1, tweede lid, Sr toepasselijk indien die wetswijziging voortvloeit uit een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het vóór de wetswijziging begane strafbare feit. Voor regels van sanctierecht, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, geldt dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang - en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten - moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt. Door de wetgever geformuleerde bijzondere overgangsbepalingen zullen moeten passen binnen de internationale regelgeving. Indien dat niet het geval is, zal de rechter deze bepalingen buiten toepassing moeten laten.

In de onderhavige zaak is een overtreding van art. 16 van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart(2) ten laste gelegd, vanwege de niet naleving van de krachtens art. 5, eerste lid onder d gestelde voorschriften omtrent de samenstelling van de minimumbemanning op de onderscheiden scheepstypen en bij de onderscheiden exploitatiewijzen, alsmede de aan bemanningsleden te stellen eisen. Art. 5, eerste lid onder d van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart had de volgende inhoud:

" In het belang van de arbeidsbescherming en de veiligheid van de vaart kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld inzake: (...) d. de samenstelling van de minimumbemanning op de onderscheiden scheepstypen en bij de onderscheiden exploitatiewijzen, alsmede de aan bemanningsleden te stellen eisen; (...)." 

Overtreding van dit onderdeel van artikel 5 was volgens artikel 17 juncto artikel 16 van de wet een overtreding, strafbaar met een geldboete van de tweede categorie.

Op 1 juli 2009 (dus na de tenlastegelegde pleegdatum) is deze wet ingetrokken en vervangen door de Binnenvaartwet(3), waarvan art. 22 lid 2 resp. lid 9 Binnenvaartwet(4) als volgt luidt:

"In het belang van de veiligheid van de vaart kan de regeling, bedoeld in het eerste lid, aanvullende regels bevatten inzake: (...) b. de samenstelling van de minimumbemanning van in die regeling aan te wijzen soorten schepen en categorieën daarvan en bij te onderscheiden exploitatiewijzen, alsmede de aan bemanningsleden te stellen eisen; (...) 9. Het is verboden te handelen in strijd met dit artikel." 

Voorts zijn de volgende onderdelen van de Binnenvaartwet relevant:

Art. 48: "1. Onze Minister kan aan degene die handelt in strijd met de artikelen (...), 22, negende lid, (...), een bestuurlijke boete opleggen. 2. De bestuurlijke boete die ten hoogste kan worden opgelegd komt overeen met de boete van de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. (...)." 

Art. 49: "1. Wanneer door het handelen in strijd met de artikelen (...), 22, negende lid, (...), gevaar voor de openbare veiligheid ontstaat of kan ontstaan, worden deze gedragingen aangemerkt als strafbaar feit." 

Overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 22, negende lid, van de Binnenvaartwet zijn ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, WED economische delicten, en wel volgens artikel 2 lid 4 WED overtredingen.

Ingevolge artikel 48 van de Binnenvaartwet kan dus de minister voor overtreding van art. 22 Binnenvaartwet een bestuurlijke boete opleggen van maximaal de vierde categorie van art. 23 lid 4 Sr. Ingevolge art. 49 Binnenvaartwet juncto art 1 onder 4° WED staat de strafrechtelijke weg open, mits met die gedraging gevaar voor de openbare veiligheid ontstaat of kan ontstaan. Deze wijziging in de wijze van handhaving is later in werking getreden dan op 1 juli 2009, te weten op 1 januari 2010. Wanneer van een (mogelijk) gevaar voor de openbare veiligheid sprake is kan zo een geval echter niet bestuursrechtelijk worden afgedaan. Anders dan het middel lijkt te stellen, meen ik dat hier geen sprake is van het vervallen van een strafbaarstelling omdat overtredingen van voorschriften waarop het negende lid van art. 22 van de Binnenvaartwet ziet voortaan als economische overtredingen zijn strafbaar gesteld. De strafbaarstelling is niet vervallen, noch is er sprake van een wijziging van de delictsomschrijving die gegrond is op een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van de feiten zoals die zijn gepleegd voor de wetswijziging.

Terzijde wijs ik erop dat ook overigens van een gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van de strafwaardigheid van de reeds begane feiten niet blijkt. Integendeel: de wet is gewijzigd met het oog op de verbetering van de handhaafbaarheid en ter ontlasting van politie en rechterlijke macht. De wetgever heeft bovendien in overgangsrecht voorzien.

Art. 19 van de Invoeringswet Binnenvaartwet bepaalt dienaangaande: "Op rechtsgedingen, welke bij het in werking treden van de Binnenvaartwet aanhangig zijn, blijven ten aanzien van de rechterlijke bevoegdheid en van de rechtsvordering, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, de regelen bij of krachtens de Binnenschepenwet, de Wet vervoer binnenvaart en de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart van toepassing, zoals deze gelden ten tijde van de inleidende dagvaarding." 

Dit wetsartikel is als volgt toegelicht: "Artikelen 13 tot en met 19 (...) Bij de formulering van deze artikelen is aangesloten bij de overgangsbepaling uit artikel 1, tweede lid, van hoofdstuk 11 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000. 

Geen bijzondere regeling is getroffen met betrekking tot de toepasselijkheid van de oude wetgeving in reeds ingezette strafrechtelijke procedures omdat artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht daar al in voorziet. Wel is geregeld dat de rechterlijke bevoegdheid in reeds bij de inwerkingtreding van de Binnenvaartwet lopende rechtsgedingen in stand blijft, omdat met de vervanging van de strafrechtelijke handhaving door de administratieve boete in procedureel opzicht lacunes kunnen ontstaan."

Kortom: in de onderhavige zaak zijn de destijds geldende bepalingen van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart van toepassing. Aangesproken wordt op strafwaardig gedrag dat op dat moment aldus strafbaar was gesteld en daarvoor dient de toen voorgeschreven wijze van strafrechtelijke handhaving te worden gehanteerd. Dat heeft het Hof gedaan, zodat het middel ongeacht 's Hofs daartoe gebezigde motivering daartegen tevergeefs op komt.

Hoewel de steller van het middel niet klaagt over het oordeel van het Hof dat sprake is van een wijziging van sanctierecht, daarover toch kort het volgende. Een wijziging in sanctierecht kent onmiddellijke werking mits deze ten gunste van verdachte werkt. Overtreding van een in art. 1 onder 4° WED genoemd economisch delict kent (reeds sinds 1 juli 2005) ingevolge art. 6 lid 1 onder 4° WED in beginsel een strafmaximum van zes maanden hechtenis, taakstraf of een geldboete van de vierde categorie. Met de inwerkingtreding van art. 49 Binnenvaartwet is dat vanaf 1 januari 2010 het strafmaximum voor de strafrechtelijke weg. Bij bestuursrechtelijke afdoening kan ingevolge art. 48 Binnenvaartwet alleen een geldboete van ten hoogste de vierde categorie worden opgelegd, zonder vervangende hechtenis.

Overtreding van art. 16 juncto 5 van de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart kon ingevolge art. 17 van die Wet worden bestraft met een geldboete van de tweede categorie, maar dan wel met vervangende hechtenis. De per 1 januari 2010 ingetreden verhoging van het strafmaximum geldt niet ten gunste van verdachte dus heeft het Hof terecht deze mogelijkheid niet toegepast. Ongeacht dat voorzien is in overgangsrecht heeft het Hof voorts wél ten gunste van verdachte in aanmerking genomen dat thans bij bestuursrechtelijke afdoening (dus zonder blijk van mogelijk gevaar voor de openbare veiligheid) geen vervangende hechtenis meer wordt opgelegd. Dat lijkt me te stroken met rov. 6.3.1 in HR 12 juli 2011, LJN BP6878, NJ 2012/78: de wijziging in het sanctierecht wordt met onmiddellijke ingang toegepast indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt, terwijl het overgangsrecht in zoverre buiten toepassing moet worden gelaten. En anders zou gelden dat ambtshalve casseren op dit punt, met alsnog een bevel dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, ten nadele van verdachte zou zijn en dat komt mij hier niet als juist voor.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^