Conclusie AG over gevolgen uitspraak EHRM Keskin in zaak waarin verzoek getuigen à charge te horen was verworpen vanwege tekortschieten motivering
/Parket bij de Hoge Raad 2 februari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:91
Met zijn arrest van 15 mei 2019 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch – met aanvulling van gronden – het vonnis bevestigd van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 september 2016, waarbij de verdachte wegens feit 1 primair “diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd”, feit 2 “oplichting”, feit 3 “medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd” en feit 4 “medeplegen van oplichting”, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest, en waarbij is beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, een en ander zoals in het vonnis nader is omschreven.
AG Paridaens merkt in deze zaak, voor het bespreken van de ingediende middelen, op dat mede in het licht van de uitspraak van het EHRM van 19 januari 2021 in de zaak Keskin tegen Nederland de veroordeling van de verdachte wegens de feiten 2, 3 en 4 niet in stand kan blijven. Dit heeft gevolgen voor de middelen die worden besproken en de volgorde.
Lees hier de volledige conclusie.