Corpora delicti : wanneer is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding?
/Rechtbank Amsterdam 16 november 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:8871
Bij vonnis in de strafzaak met parketnummer 71-270063-21 (26Mandel) van 23 januari 2023 is klager door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden vanwege deelname aan een organisatie, welke organisatie het oogmerk had misdrijven te plegen, te weten (in elk geval) witwassen, Opiumwetfeiten, het voorbereiden van misdrijven bedreigd met een gevangenisstraf van tenminste acht jaren, zware mishandeling met voorbedachte raad, bedreiging met ernstige misdrijven en omkoping van ambtenaren en rechters. De rechtbank heeft in dit vonnis geoordeeld dat klager binnen dat criminele samenwerkingsverband een sleutelrol heeft gespeeld door als advocaat van de leider van het criminele samenwerkingsverband berichten over te brengen tussen de leider, die in de detentieplaats verbleef, en andere deelnemers aan dat samenwerkingsverband, zodat criminele activiteiten konden blijven plaatsvinden, ondanks de detentie van de leider van het samenwerkingsverband.
Op 8 oktober 2021 is in het onderzoek 26Mandel onder klager zijn iPhone X (met beslagcode HHS84.01.01.001) in beslag genomen.
Rechter-commissaris nummer heeft het voornemen opgevat om twee Signal-gesprekken uit die telefoon ten behoeve van een opsporingsonderzoek over te dragen aan de zaaksofficier van justitie.
Op 22 maart 2023 heeft de RC contact opgenomen met de raadsman van klager, mr. Seebregts, en hem verzocht namens klager te laten weten of de gesprekken geheimhouderstukken betreffen zoals bedoeld in artikel 98 Sv en zo ja, of door klager een beroep wordt gedaan op zijn verschoningsrecht als (voormalig) advocaat. Op dezelfde datum heeft de RC de betreffende gesprekken per e-mail naar de raadsman verstuurd.
Bij e-mailbericht van 31 maart 2023 heeft de raadsman de RC laten weten dat klager het standpunt inneemt dat zijn verschoningsrecht zich uitstrekt over de gesprekken.
Bij beslissing van 6 april 2022 (de rechtbank begrijpt: 2023) heeft de RC bepaald dat de officier van justitie en opsporingsambtenaren van de gesprekken kennis mogen nemen en er gebruik van mogen maken in het strafrechtelijk onderzoek, 26Mandel, naar de feiten waarvoor klager is veroordeeld en waarvan de medeverdachten van klager worden verdacht.
Deze uitspraak ziet op het beklag hiertegen.
Klager heeft de leider van een crimineel samenwerkingsverband bijgestaan als advocaat. Tijdens het verblijf van die leider in de detentieplaats heeft klager zijn functie als advocaat misbruikt door berichten door te geven van die leider aan andere deelnemers aan het samenwerkingsverband en andersom, waardoor de criminele activiteiten van het samenwerkingsverband door konden blijven gaan ondanks de detentie van haar leider. Aldus heeft klager deelgenomen aan het criminele samenwerkingsverband en heeft hij daarin zelfs een sleutelrol vervuld. Daarvoor is klager veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden.
Zoals overwogen in de tussenbeslissing van 10 oktober 2023 is de rechtbank, met de RC, van oordeel dat het bovenstaande een heel bijzondere omstandigheid oplevert. Op basis van de bestreden beslissing kon de rechtbank echter niet beoordelen of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht van klager met betrekking tot de twee Signalberichten in kwestie moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Daarover merkt de RC in de bestreden beslissing immers slechts op: “Dat het gaat om gegevens van verdachte die betrekking (kunnen) hebben op het feit waarvoor verdachte is veroordeeld en een ernstige verdenking jegens andere -nog niet veroordeelde- medeverdachten bestaat.”. Daarom heeft de rechtbank bij tussenbeslissing van 10 oktober 2023 verzocht om een nadere concretisering in het licht van het onderzoek 26Mandel. De rechtbank wilde weten of het juist is dat de gesprekken dienen te worden gedeeld in het kader van onderzoek naar een bepaalde persoon of personen, die deel uit maakt of maken van dezelfde criminele organisatie, voor de deelname waaraan klager is veroordeeld en waaruit de RC dat afleidt.
Uit de door de RC verstrekte aanvulling op de bestreden beslissing blijkt dat in het onderzoek 26Mandel er nog andere verdachten zijn, die met de advocaat (de rechtbank begrijpt: klager) hebben samengewerkt om de strafbare feiten te plegen, in het bijzonder degenen aan wie verdachte (de rechtbank begrijpt: klager) boodschappen heeft doorgegeven die zien op het plegen van strafbare feiten. Hieruit maakt de rechtbank op dat de RC de berichten wil delen in het kader van onderzoek naar mededeelnemers aan dezelfde criminele organisatie, voor de deelname waaraan klager is veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit onderzoeksbelang, gelet op de aard en de zwaarte van de feiten waarop het onderzoek Mandel zich richt, zeer uitzonderlijke omstandigheden opleveren op grond waarvan het verschoningsrecht van klager moet wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Daarbij weegt de rechtbank mee dat niet is gebleken dat de betreffende informatie op een andere, minder ingrijpende wijze kan worden verkregen.
Het voorgaande brengt echter niet met zich dat ten aanzien van alle berichten in de telefoon van klager zonder meer aangenomen kan worden dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht moet wijken voor de waarheidsvinding. Klager zal immers in het kader van zijn advocatenpraktijk contact hebben gehad met tal van cliënten over zaken die geen enkele relatie hebben met de feiten waarop het onderzoek Mandel zich richt. Ten aanzien van de hierop betrekking hebbende berichten dient het verschoningsrecht gewaarborgd te worden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat voor het aannemen van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan ten aanzien van een bericht in de telefoon van klager het verschoningsrecht moet wijken voor de waarheidsvinding, sprake moet zijn van aanwijzingen dat het bericht niet ziet op een normale advocaat-cliënt relatie.
Gelet op hetgeen met betrekking tot de inhoud van het tweede Signalgesprek door de RC in de aanvulling wordt opgemerkt, acht de rechtbank voldoende gemotiveerd dat sprake is van aanwijzingen dat dit gesprek niet ziet op een normale advocaat-cliënt relatie. De rechtbank zal het beklag dan ook ongegrond verklaren met betrekking tot het tweede Signalgesprek.
Met betrekking tot het eerste Signalgesprek blijkt echter niet van aanwijzingen dat geen sprake is van een normale advocaat-cliënt relatie. Uit het eerste gesprek kan immers slechts worden afgeleid dat klager en zijn gesprekspartner proberen een ontmoeting te regelen, wat past in een normale advocaat-cliënt relatie. De rechtbank zal het beklag dan ook gegrond verklaren met betrekking tot het eerste Signalgesprek.
Lees hier de volledige uitspraak.