Dagvaarding nietig t.a.v. valsheid in geschrifte

Rechtbank Amsterdam 24 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4067

De officier van justitie heeft zich, desgevraagd door de rechtbank, op het standpunt gesteld dat uit het dossier volgt waaruit de valsheid van de in de tenlastelegging genoemde geschriften bestaat en – onder verwijzing naar HR 2 februari 1986, NJ 1986/554; HR 18 januari 1994, DD 94205 – dat het nader duiden daarvan in de tenlastelegging niet noodzakelijk is, zodat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 geldig is.

De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig is en overweegt daartoe als volgt. Uit de tekst van de tenlastelegging blijkt niet waaruit de valsheid van de daarin genoemde geschriften zou bestaan. Dit betekent dat de tenlastegelegde valsheid in geschrifte slechts een omschrijving is van de kwalificatie van het strafbare feit (artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), terwijl niet is omschreven waaruit de verweten gedragingen feitelijk bestaan. Dit is naar het oordeel van de rechtbank wel vereist. Het door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raad staat aan dit oordeel niet in de weg. In dit arrest leest de rechtbank dat de bewijsbestemming van het geschrift in de tenlastelegging daarin niet nader hoeft te worden omschreven. Dit heeft dus geen betrekking op de valsheid van het geschrift. Nu uit de tenlastelegging niet kan worden opgemaakt wat vals of vervalst is aan de daarin genoemde geschriften, voldoet de dagvaarding in zoverre niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank verklaart de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 nietig.

Oplichting

Verdachte wordt wel veroordeeld voor oplichting van een zorginstelling.

Verdachte heeft zich met zijn onderneming bedrijf 1 als in te huren ZZP-er ingeschreven bij het zorgplatfom PIDZ. In maart 2020 heeft verdachte gereageerd op een daarop geplaatste vacature van naam zorginstelling. naam zorginstelling heeft in de tenlastegelegde periode meermaals – naar zij dacht – verdachte ingehuurd om diensten te vervullen in hun zorginstelling voor kwetsbare kinderen en volwassenen. Verdachte heeft naast zijn zorgonderneming een baan als machinist bij bedrijf 2. Uit de opgevraagde werkroosters van verdachte blijkt dat de ingeroosterde diensten van verdachte bij naam zorginstelling in de periode van 18 september 2020 tot en met 5 maart 2021 veelvuldig overlap hadden met zijn diensten als machinist bij bedrijf 2. Op bankafschriften van de bankrekening van verdachte is te zien dat vanaf de bankrekening van naam zorginstelling geldbedragen op de bankrekening van verdachte zijn gestort.

Verdachte heeft verklaard dat hij aanvankelijk zelf werkzaamheden bij naam zorginstelling heeft verricht. In de tenlastegelegde periode liet hij de werkzaamheden bij naam zorginstelling door de medeverdachte– die nog niet beschikt over de vereiste diploma’s – onder zijn naam verrichten. Medeverdachte heeft hier ongeveer een half jaar met gebruikmaking van de naam van verdachte werkzaamheden verricht. Verdachte ontving voor de door medeverdachte verrichtte werkzaamheden € 45,- per uur op zijn bankrekening. Medeverdachte kreeg voor de werkzaamheden van verdachte € 12,- per uur contant uitbetaald.

Op basis van deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich, samen met medeverdachte, schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde oplichting. Zij hebben naam zorginstelling door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen bewogen tot afgifte van geldbedragen. Op basis van de werkroosters en de verklaring van verdachte acht de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – bewezen dat de oplichting heeft plaatsgevonden in de periode van omstreeks 1 september 2020 tot en met 11 maart 2021. De tenlastegelegde handelingen onder het eerste en tweede gedachtestreepje acht de rechtbank niet bewezen, omdat deze handelingen hebben plaatsgevonden vóór de bewezenverklaarde periode en daarnaast niet kan worden bewezen dat de inschrijving bij PIDZ en het daartoe door verdachte aan PIDZ overhandigen van zijn CV en identiteitsbewijs zijn verricht met het oog op de latere oplichting van naam zorginstelling. Verdachte heeft immers ook verklaard dat hij zelf via dat zorgplatform bij verschillende zorginstellingen, waaronder ook naam zorginstelling, gewerkt heeft. Verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

  • Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Taakstraf van 180 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^