Dagvaarding nietig: Uit TLL blijkt niet op welke deelnemingsvorm(en) het OM doelt

Rechtbank Overijssel 28 mei 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1860

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 9 april 2018 te Culemborg, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer andere(n) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen,

als werkgeefster handelingen heeft verricht of heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers kon ontstaan of te verwachten was,

immers heeft zij voor één of meerdere werknemers, voordat er werd aangevangen met en/of tijdens het verrichten van arbeid/werkzaamheden waarbij valgevaar bestond, namelijk het verwijderen van golfplaten en/of (een) lichtpla(a)t(en) van een dak van een (bestaande) schuur (welke een hoogte had van ongeveer 6.6 meter)

 niet of onvoldoende doeltreffende maatregelen gesteld in een schriftelijk opgesteld werkplan welke doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste maatregelen bevatte ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de (betrokken) werknemer(s), en/of

 niet of onvoldoende toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van (mogelijk) gevaar en risico's alsmede op het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen zoals het aanbrengen van veilige en doelmatige steiger(s), stelling(en) of andere dergelijke voorzieningen (zoals een hoogwerker en/of vang-/veiligheidsnetten en/of een harnas), en/of

 de (betrokken) werknemer(s) (te) vrij te gelaten in het bepalen van de (al dan niet) te nemen veiligheidsmaatregelen,

door welk nalaten een arbeidsongeval is ontstaan waarbij één werknemer, te weten de heer [werknemer] , tijdens zijn werkzaamheden in een bedrijf en/of inrichting en/of in de onmiddellijke omgeving daarvan, namelijk een bouw- c.q. arbeidsplaats gelegen aan de [adres 2] , door een (licht)plaat van voornoemd dak is gezakt en (ongeveer) 6.6 meter lager op een onderliggende ligbox waarin koeien stonden, althans op de bodem van die schuur, is gevallen ten gevolge waarvan [werknemer] voornoemd, zwaar lichamelijk letsel de dood ten gevolge hebbend, heeft opgelopen,

aan welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven.

De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk is. Hoewel het Openbaar Ministerie (O.M.) in beginsel de vrijheid heeft meerdere deelnemingsvormen uit de artikelen 47 tot en met 51 van het Wetboek van Strafrecht te combineren en als alternatieven in de tenlastelegging op te nemen blijft de grondgedachte overeind dat uit de tekst moet kunnen worden opgemaakt op welke deelnemingsvorm(en) het O.M impliciet primair dan wel impliciet (meer) subsidiair doelt.

Ten laste is gelegd dat 'hij' (natuurlijk persoon) al dan niet tezamen en in vereniging als 'werkgeefster' artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet heeft overtreden, terwijl hem vervolgens in doorlopende tekst wordt verweten dat hij daaraan (tezamen en in vereniging) feitelijk leiding heeft gegeven. Het woord “werkgeefster” is niet nader geduid en uit de tekst is niet op te maken wie daarmee wordt bedoeld. Daarnaast bevat het verwijt zowel kenmerken van direct daderschap als de deelnemingsvorm feitelijk leidinggeven (al dan niet tezamen en in vereniging) aan gedragingen van (een) rechtsperso(o)n(en). Dit is (juridisch) innerlijk tegenstrijdig en leidt bij de beoordeling van deze zaak tot onoverkomelijke onduidelijkheden, waardoor deze tenlastelegging niet als grondslag voor het vonnis kan dienen.

De rechtbank ziet daarbij geen mogelijkheid een en ander verbeterd te lezen. Daarvoor is in de eerste plaats noodzakelijk dat het om een kennelijke verschrijving gaat, dan wel dat de juridische interpretatie van de tenlastelegging begrijpelijkerwijs volgt uit de bedoeling van de officier van justitie zoals kenbaar gemaakt op de terechtzitting. De rechtbank acht een en ander ter terechtzitting onvoldoende door de officier van justitie uit de doeken gedaan. Uit hetgeen de officier van justitie heeft gesteld valt geen eenduidig doel te destilleren, zodat daarop geen welwillende interpretatie kan worden gefundeerd.

Het verbeterd lezen van het eerste woord “hij” door dit te vervangen door het bedrijf “ [naam] ”, zoals wellicht uit het dossier zou kunnen worden afgeleid, is naar de mening van de rechtbank een zodanig fundamentele wijziging dat niet meer gesproken kan worden van het herstellen van een kennelijke schrijffout”.

Gelet op het voorgaande dient de dagvaarding nietig te worden verklaard.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^