Diefstal door opnemen geld: verweer dat verdachte handelde in het kader van bedrijfsactiviteiten verworpen

Gerechtshof Amsterdam 6 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4977

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een relatief groot geldbedrag van zijn toenmalige (ex-)vriendin, door in een korte periode meermalen met pinpassen aan haar (familiebedrijf) toebehorend geld op te nemen. Hierdoor heeft de verdachte niet alleen materiële schade toegebracht aan het slachtoffer (en haar bedrijf), maar tevens misbruik gemaakt van de omstandigheid dat hij in het bezit was van pinpassen waarmee hij geld van haar privérekening en de zakelijke rekening kon opnemen.

Achtergrond

De verdachte en de aangeefster hadden naast een liefdesrelatie ook een zakelijke relatie. De aangeefster woonde bij de verdachte in en hij verrichtte (financiële) werkzaamheden voor haar familiebedrijf. In die hoedanigheid kende de verdachte de pincodes behorend bij de bankpassen van zowel de persoonlijke rekening van de aangeefster als de zakelijke rekening van het bedrijf.

De verdachte en de aangeefster hadden op 10 september 2017 onenigheid, waarbij de verdachte min of meer bij toeval de beschikking kreeg over (de telefoon van de aangeefster met daarin) genoemde bankpassen. Daarna, in de periode van 11 tot en met 13 september 2017, heeft de verdachte met beide passen een totaalbedrag van €6.000 van de persoonlijke rekening van de aangeefster en de zakelijke rekening van het bedrijf opgenomen. De verdachte had voor geen van deze opnames toestemming. Uit correspondentie tussen de verdachte en de aangeefster na de geldopnames blijkt dat de verdachte wist dat zijn handelwijze niet juist was en dat hij het geld aan de aangeefster wilde terugbetalen. Dit is echter nooit gebeurd.

Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld door zonder toestemming (van de aangeefster) geld op te nemen van rekeningen die niet aan hem toebehoorden. De omstandigheid dat de verdachte met die opgenomen bedragen de huur heeft voldaan van de woning waar ook de aangeefster woonde en waar het bedrijf stond ingeschreven, maakt dit niet anders, nu het betalen van de huur voor een privéwoning ten deze niet als bedrijfsactiviteit kan gelden; de enkele inschrijving van een bedrijf op een privéadres maakt nog niet dat huurpenningen daarvoor bedrijfsuitgaven zijn. De verdachte was dan ook bij gebreke van toestemming (van de aangeefster) niet gerechtigd tot het gebruik van de passen.

Het hof verwerpt dan ook de gevoerde verweren en acht de diefstal bewezen.

Bewezenverklaring

  • Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van 2 jaar.

Vordering van de benadeelde partij benadeelde

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €6.250 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €6.000. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot een bedrag van €6.000 toe te wijzen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.

De raadsman heeft zich primair verzet tegen toewijzing van de vordering. Hij heeft daartoe, onder verwijzing naar de schadebeperkingsplicht voor de aangeefster, aangevoerd dat zij de telefoon met daarin de bankpassen zelf aan de verdachte heeft meegegeven, terwijl zij wist dat hij de pincodes van deze passen kende, en zij heeft nagelaten onmiddellijk de passen te blokkeren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht, indien het hof de vordering zou toewijzen, af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ingeval de aangeefster verzekerd is.

Het hof overweegt als volgt.

De verdachte heeft (onder meer) een bedrag van €3.250 opgenomen van de rekening op naam van ‘bedrijf’, de zakelijke rekening van het familiebedrijf van de aangeefster. De vordering tot schadevergoeding houdt echter niet in dat de aangeefster bevoegd/gemachtigd is namens het bedrijf in rechte op te treden. Het heropenen van de zaak, teneinde de benadeelde partij alsnog gelegenheid te geven te voorzien in zo’n machtiging levert, mede in het licht van het belang van een voortvarende afdoening van de zaak, een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden zal het hof de benadeelde partij voor wat betreft dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Ten aanzien van het overige gevorderde bedrag, te weten €3.000, overweegt het hof als volgt. Aannemelijk is dat de verdachte met genoemd bedrag betalingen heeft verricht (zoals het voldoen van huurpenningen) die mogelijk ook ten gunste van de aangeefster zijn gedaan, omdat zij destijds nog samen met de verdachte in zijn huis woonde. Nu het hof de precieze aard van die betalingen niet kan vaststellen, evenmin als de mate waarin die ten goede van de aangeefster zijn gekomen, kan de door haar geleden schade thans niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld, zodat dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.

De benadeelde partij kan daarom in het geheel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^