EHRM: Geen schending EVRM door verstrekken door VROM-IOD / FIOD van transscripties van telefoontaps aan NMa
/In 2006 voerde de Inlichtingen- en opsporingsdienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM-IOD) een strafrechtelijk onderzoek uit naar bedrijf I. Het bedrijf werd verdacht van het illegaal lozen van vervuild afval in strijd met de milieubeschermingswetgeving. Tijdens dit onderzoek werden de telefoons van enkele medewerkers van bedrijf I. afgetapt. Bepaalde gesprekken die werden onderschept, werden als interessant beschouwd voor de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa, thans ACM) omdat er vermoedens waren van prijsafspraken met een ander bedrijf.
Met toestemming van de Officier van Justitie werden deze gespreksgegevens vervolgens doorgegeven aan de NMa. Als reactie hierop startte de NMa een onderzoek naar mogelijke overtredingen van de Mededingingswet door de betrokken bedrijven. Het aftappen van de telefoongesprekken werd voortgezet en de NMa bleef waardevolle informatie ontvangen van de VROM-IOD. Uiteindelijk legde de NMa boetes op aan de bedrijven vanwege het maken van verboden prijsafspraken met betrekking tot zeescheepsafval.
In een andere zaak verkreeg de NMa tapverslagen van de FIOD, die onderzoek deed naar ambtelijke omkoping bij aanbestedingen van wegenbouw in Zuid-Limburg. Uit deze verslagen bleek dat de desbetreffende onderneming zich samen met een concurrent schuldig had gemaakt aan "cover pricing". Volgens de NMa vormde dit een schending van artikel 6, lid 1 van de Mededingingswet.
Rechtbank Rotterdam
In beide zaken oordeelde de Rechtbank Rotterdam dat er sprake was van een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit kwam doordat de Officier van Justitie geen schriftelijke belangenafweging had gemaakt waarin werd beoordeeld of het belang van het onderzoek van de NMa zwaarder woog dan het belang van de bescherming van het privéleven dat werd aangetast door het verstrekken van de tapverslagen. De Officier van Justitie had slechts toestemming gegeven zonder een formele afweging op papier te stellen (ECLI:NL:RBROT:2013:5042 en ECLI:NL:RBROT:2013:CA3079). Als gevolg daarvan werd het verkregen bewijs door de Rechtbank uitgesloten, waardoor er onvoldoende bewijs was voor een inbreuk op het kartelverbod.
College van Beroep voor het Bedrijfsleven
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) was echter van mening dat er geen sprake was van een schending van artikel 8 EVRM en vernietigde de uitspraken van de Rechtbank. De zaken werden terugverwezen naar dezelfde Rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling op het gebied van mededingingsrecht (ECLI:NL:CBB:2015:192 en ECLI:NL:CBB:2015:193).
Nadat er tevergeefs in beide procedures was geprocedeerd over de vraag of de NMa terecht had geconcludeerd dat het kartelverbod was overtreden, hebben de partijen hun zaak voorgelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De beboete bedrijven beweren daar dat het verstrekken van informatie aan de NMa een schending is van artikel 8 EVRM (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) en artikel 13 EVRM (recht op een effectief rechtsmiddel). Deze argumenten waren overigens ook al naar voren gebracht in de nationale procedures. De vraag is of de informatie die is verzameld voor een strafrechtelijk onderzoek mocht worden verstrekt aan de mededingingsautoriteit zonder inbreuk te maken op artikel 8 EVRM. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat een dergelijke inbreuk alleen is toegestaan als dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving voor het waarborgen van nationale of openbare veiligheid, het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Bovendien is het de vraag of de betreffende bedrijven daadwerkelijk toegang hebben gehad tot een rechtsmiddel zoals vastgelegd in artikel 13 EVRM.
Oordeel EHRM
Op 16 mei 2023 heeft het EHRM uitspraak gedaan in 3 samenhangende zaken.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelt dat de interacties tussen de VROM-IOD/FIOD en de NMa voldoende voorzienbaar waren. Aangezien beide instanties verschillende taken uitvoeren en om het belangrijke algemene belang te dienen, was het noodzakelijk dat ze onderling informatie uitwisselden. Er zijn geen aanwijzingen dat de NMa meer gegevens had dan nodig was of dat de gegevens voor een ander doel werden gebruikt dan noodzakelijk. De gegevensuitwisseling was dus in overeenstemming met de wet. Bovendien oordeelt het EHRM dat de gegevensuitwisseling noodzakelijk was voor het economisch welzijn van Nederland. Vier van de zeven rechters zijn daarom van mening dat er geen sprake is van een schending van artikel 8 EVRM.
Het EHRM is unaniem van oordeel dat er ook geen schending van artikel 13 EVRM heeft plaatsgevonden, omdat er wel degelijk rechtsmiddelen beschikbaar waren.
Dissenting opinion
In deze zaak is er een dissenting opinion van maar liefst drie rechters. Zij betwijfelen of er geen schending is van art. 8 EVRM, omdat officier de eerder genoemde afweging niet op schrift had gesteld. Daarnaast vragen zij zich af of inbreuk voorzienbaar was te meer omdat de NMa zelf niet de bevoegdheid had om telefoontaps te plaatsen.
Na dit oordeel van een kamer van zeven rechters, kunnen partijen nog om verwijzing naar de grote kamer verzoeken.
Lees de volledige uitspraken: