Faillissementsfraude: Ben je gehouden aan de oproep van de curator tot het verstrekken van inlichtingen te voldoen wanneer je op datum faillissement geen bestuurder meer was?

Rechtbank Rotterdam 12 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8009

De verdachte is vanaf de oprichting op 5 mei 2009 tot 16 juli 2014 enig bestuurder en aandeelhouder geweest van uitzendbureau naam bedrijf. De verdachte heeft op 16 juli 2014 de aandelen van naam bureau overgedragen aan de medeverdachte naam medeverdachte. Vanaf die datum was naam medeverdachte de bestuurder en enig aandeelhouder van de onderneming. Kort na de overdracht, op 2 september 2014, heeft de rechtbank Den Haag naam bureau in staat van faillissement verklaard. De curator, naam curator, heeft op 8 december 2017 aangifte gedaan van faillissementsfraude.

De verdachte wordt onder de feiten 1 en 2 verweten dat hij, al dan niet samen met anderen, niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht jegens de curator (feit 1) en faillissementsfraude heeft gepleegd met betrekking tot naam bureau (feit 2). Onder feit 3 wordt de verdachte verweten dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd door aan de curator valselijk opgemaakte kwitanties te overleggen.

Standpunt verdediging

De verdachte heeft verklaard dat de volledige administratie, voor zover deze was opgemaakt, aan de curator ter beschikking is gesteld. Hij heeft ter zitting wel erkend dat de administratie rommelig en niet compleet was en hij niet de hele waarheid heeft verteld aan de curator. Ten aanzien van feit 2 is verder aangevoerd dat het faillissement in 2013, toen de bedrijfsauto’s werden overgedragen, niet voorzienbaar was en dat er dus geen opzet is geweest op de benadeling van schuldeisers.

Beoordeling rechtbank

Schending inlichtingenplicht (feit 1)

Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt aan de curator van naam bureau. Dat betrof informatie over de vervreemding van bedrijfsauto’s en over de (hoogte van) de rekening-courant vordering van de vennootschap op de verdachte. Ook staat vast dat de verdachte in gebreke is gebleven met het aanleveren van de administratieve stukken over 2009 tot en met 2011.

Het is vervolgens de vraag of de verdachte gehouden was gevolg te geven aan de oproep van de curator tot het verstrekken van inlichtingen op grond van artikel 194 Sr, aangezien hij op de datum van het faillissement geen bestuurder meer was van naam bureau en de inlichtingenplicht op dat moment alleen gold voor bestuurders van de failliete rechtspersoon en niet (zoals vanaf 1 juli 2017 wel het geval is) ook voor personen die in de drie aan het faillissement voorafgaande jaren bestuurder waren. De verdachte heeft niet weersproken dat hij gehouden was de gevraagde inlichtingen te verstrekken. De rechtbank oordeelt dat hij inderdaad die verplichting had, gelet op het doel en de strekking van artikel 106 van de Faillissementswet, namelijk dat de curator een aanspreekpunt heeft dat hem inlichtingen kan verschaffen die van belang zijn voor een goede afwikkeling van het faillissement. Dat kan (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2593) ook de bestuurder zijn die zich kort voor het faillissement heeft laten uitschrijven als bestuurder, zoals de verdachte. Nu de verdachte jarenlang bestuurder is geweest en in die periode de boekhouding van naam bureau heeft gevoerd, terwijl zijn opvolger, naam medeverdachte, slechts gedurende zeven weken bestuurder was in een periode waarin de onderneming niet meer actief was, diende de verdachte naast naam medeverdachte ook aanspreekpunt te zijn van de curator, en had hij daarmee dus een inlichtingenplicht.

Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de verdachte in zijn hoedanigheid als gewezen bestuurder gehouden was om gevolg te geven aan de oproep van de curator tot het geven van inlichtingen. Daaronder wordt ook begrepen het afgeven en ter beschikking stellen van de administratie van naam bureau aan de curator zoals aan de verdachte wordt verweten onder feit 2.

Bedrieglijke bankbreuk (feit 2)

De handelingen die de verdachte onder feit 2 worden verweten zijn op zichzelf niet weersproken. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet echter ook vast komen staan dat het faillissement van naam bureau voor de verdachte voorzienbaar was en hij wist dat door zijn handelen schuldeisers van naam bureau zouden worden benadeeld. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend op grond van de volgende omstandigheden.

De verdachte heeft verklaard dat het rond 2012-2013 slecht ging met naam bureau en hij het ene gat met het andere dichtte. Hij heeft de werkzaamheden die hij in naam bureau verrichtte, voortgezet in naam bureau, een eveneens door hem opgerichte vennootschap. Er is door naam bureau geen vergoeding betaald voor de overname van de activiteiten. De verdachte is met naam bureau tenminste één zelfde opdrachtgever blijven bedienen en er zijn in april en mei 2013 een aantal voertuigen overgeschreven van naam bureau naar naam bureau Voor die voertuigen is door naam bureau geen vergoeding betaald aan naam bureau. Ook het personeel ging (gedeeltelijk) over naar naam bureau Verder is nergens uit gebleken dat medeverdachte naam medeverdachte in zijn positie als opvolgend bestuurder en aandeelhouder van naam bureau daadwerkelijk voornemens was de bedrijfsactiviteiten voort te zetten. Op het moment van de overdracht van de aandelen in naam bureau aan de medeverdachte naam medeverdachte was de vennootschap al niet meer actief en waren bedrijfsauto’s, activiteiten, medewerkers en klanten reeds overgedragen en bestond de vennootschap hoofdzakelijk uit schulden en een vordering op de verdachte uit hoofde van een rekening courantverhouding.

Daarnaast is door de verdachte in de periode van 1 april 2013 tot en met 22 januari 2014 een geldbedrag van totaal € 112.050,00 contant van de bankrekeningen van naam bureau opgenomen. Deze opnames zijn niet of onjuist verwerkt in de boekhouding. Voor zover door de verdachte is verklaard dat hij met dit geld de lonen heeft betaald van zijn medewerkers, kan dit op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld. Deze contante geldopnames kunnen dan ook niet in verband worden gebracht met zakelijke doeleinden en zijn aldus aan te merken als onttrekkingen aan de boedel van naam bureau.

Verder is van belang dat, zoals de verdachte ter terechtzitting heeft erkend, zijn administratie niet deugde. Indien geen deugdelijke administratie wordt gevoerd of bewaard, waaruit de rechten en verplichtingen van de schuldenaar kunnen worden gekend op een moment dat deze op een faillissement (met een tekort) afstevent dan is sprake van een aanmerkelijke kans op benadeling van schuldeisers.

Op grond van de hiervoor weergegeven omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte bewust is afgestevend op een faillissement en dat hij minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen schuldeisers van naam bureau werden benadeeld in hun verhaalsrechten.

Medeplegen

De bewijsmiddelen bieden onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte naam medeverdachte. De verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

  • (tot 1 juli 2016): als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen geven;

  • (vanaf 1 juli 2016): als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk onjuiste en onvolledige inlichtingen geven;

  • Feit 2: als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon

    • goederen aan de boedel onttrekken en

    • goederen om niet en/of beneden de waarde vervreemden en

    • niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dit artikel bedoeld, meermalen gepleegd;

  • Feit 3: opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Taakstraf voor de duur van 180 uur

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^