Feitelijk leidinggeven aan niet melden ongebruikelijke transactie en geen cliëntenonderzoek verrichten, OVAR voor niet voldoen aan bewaarplicht, vrijspraak voor valsheid

Rechtbank Amsterdam 16 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1459

Verdachte heeft feitelijk leidinggegeven aan het door Medeverdachte niet voldoen aan meerdere verplichtingen uit de Wwft. De bedoeling van deze verplichtingen is onder andere een signaleringsfunctie voor de overheid; daar waar grote contante betalingen worden gedaan ligt witwassen (of terrorisme financiering) op de loer. Door niet aan de verplichtingen te voldoen heeft Verdachte de overheid de mogelijkheid ontnomen om zicht te krijgen op geldstromen die kunnen duiden op criminaliteit en om achterliggende strafbare feiten op te sporen.

Inleiding en beschuldiging

In het dossier staat dat de FIOD een onderzoek heeft ingesteld naar de klantenkring en administratie van Medeverdachte. Dit naar aanleiding van publicaties waarin volgens de FIOD door Verdachte een beeld wordt geschetst van zijn meubelzaak waar klanten met een criminele achtergrond komen en waar transacties van €20.000 tot €30.000 euro contant worden afgerekend. Voor dit soort contante transacties zouden op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) extra regels gelden voor medeverdachte. Uit het onderzoek zou blijken dat Medeverdachte zich niet aan die regels heeft gehouden. Dat heeft geleid tot vervolging van Medeverdachte en de bestuurder Verheijen. De rechtbank heeft de zaken tegen Medeverdachte (parketnummer 81.173407.22) en Verdachte tegelijk behandeld op de zitting en doet vandaag in beide zaken uitspraak.

Voor Verdachte heeft genoemd onderzoek geleid tot de beschuldiging dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan het door Medeverdachte overtreden van de Wwft door het niet melden van een ongebruikelijke transactie (feit 1), het niet doen van cliëntenonderzoek en het niet bewaren van de uitkomsten daarvan bij acht bestellingen (feiten 2 en 3). Daarnaast wordt Verdachte beschuldigd van het feitelijke leidinggeven aan het door Medeverdachte plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot een factuur en drie orderbonnen (feit 4).

Verjaring?

De verdediging vindt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de eerste drie transacties van feit 2, omdat deze onderdelen verjaard zijn.

De officier van justitie vindt dat deze onderdelen niet verjaard zijn, omdat de verjaring is gestuit door de vordering tot machtiging conservatoir beslag in 2017.

De rechtbank vindt dat de onderdelen niet verjaard zijn en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De verjaringstermijn voor dit soort feiten is zes jaar. Die termijn wordt gestuit door een daad van vervolging. De verjaringstermijn van zes jaar begint dan weer opnieuw. Naar vaste rechtspraak is de vordering van een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag een daad van vervolging en daarmee een handeling waardoor de verjaring wordt gestuit.1 Door het vragen van die machtiging wordt een rechter-commissaris in het onderzoek betrokken. De verjaring is dus door de vordering van 4 september 2017 gestuit.

Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt bewezen dat Verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan overtreding van de Wwft door Medeverdachte door niet te voldoen aan de meldplicht (feit 1) en daarnaast geen cliëntenonderzoek te doen en de gegevens daarvan niet te bewaren (feiten 2 en 3). Van de valsheid in geschrift van feit 4 moet Verdachte deels worden vrijgesproken; van de factuur ten name van Naam 1 kan niet worden uitgesloten dat iemand anders de facturen heeft vervalst. Van de drie orderbonnen kan feitelijke leidinggeven aan valsheid in geschrift wel worden bewezen.

Standpunt van de verdediging

De verdediging vindt dat Verdachte moet worden vrijgesproken van het niet voldoen aan de meldplicht (feit 1), omdat onvoldoende is gebleken dat sprake was van een ongebruikelijke transactie die had moeten worden gemeld. Voor het niet doen van cliëntenonderzoek en het bewaren van die gegevens van de transacties in feit 3, derde en vierde gedachtestreepje, moet Verdachte ook (deels) worden vrijgesproken. Deze transacties kunnen namelijk niet worden aangemerkt als een samengestelde transactie. Het gaat om aparte transacties van minder dan €15.000 zodat daarvoor geen plicht tot het doen van cliëntenonderzoek en ook geen bewaarplicht van die gegevens geldt. Dat Verdachte een gewoonte zou hebben gemaakt van het niet doen van cliëntenonderzoek en het bewaren van de gegevens daarvan kan niet worden bewezen, omdat hiervoor te weinig bewijsbare transacties over een langere periode overblijven. Van de valsheid in geschrift (feit 4) moet Verdachte worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat de facturen vals zijn en Verdachte geen opzet had op (het feitelijke leidinggeven aan) de valsheid.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank vindt bewezen dat Medeverdachte in strijd met de Wwft een ongebruikelijke transactie niet heeft gemeld (feit 1) en geen cliëntenonderzoek heeft gedaan en de gegevens daarvan niet heeft bewaard bij acht transacties (feiten 2 en 3) en dat Verdachte hieraan feitelijke leiding heeft gegeven. Van de valsheid in geschrift wordt Verdachte vrijgesproken.

De rechtbank stelt hierna eerst een aantal algemene feiten vast op basis van het dossier. Daarna bespreekt de rechtbank de regels uit de Wwft die in deze zaak van toepassing zijn. Voor feit 1 en feiten 2 en 3 gezamenlijk bespreekt de rechtbank vervolgens het bewijs en trekt daaruit conclusies. Aan het einde van de paragraaf staan overwegingen over daderschap van medeverdachte, het feitelijke leidinggeven daaraan door Verdachte en het gewoonte maken. De paragraaf wordt afgesloten met een overweging over de vrijspraak van feit 4.

Algemene vaststellingen

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten het volgende vast.

Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat Medeverdachte een meubelwinkel is die is gevestigd in vestigingsplaats. Verdachte is sinds 23 december 2003 bestuurder. Verdachte heeft verklaard dat hij de directeur is en dat hij eindverantwoordelijk is voor de hele gang van zaken.

Op 30 juni 2016 meldt de FIU dat Verdachte en Medeverdachte geen meldingen hebben gedaan.5 In de administratie van Medeverdachte zijn geen cliëntendossiers aangetroffen.6

Verdachte heeft verklaard dat Medeverdachte vóór zijn verhoor op 2 maart 2017 nooit meldingen heeft gedaan van contante transacties van €15.000 of meer. Er werd geen cliëntenonderzoek gedaan.

Verplichtingen uit de Wwft

De Wwft geeft een aantal verschillende verplichtingen aan bedrijven die als instelling in de zin van de wet kunnen worden aangemerkt. Op grond van de bepalingen uit de Wwft die golden ten tijde van de beschuldiging was Medeverdachte bij een aantal transacties een instelling in de zin van die wet omdat het gaat om een bedrijfsmatig handelend verkoper van goederen waarbij de betaling van €15.000 of meer contant plaatsvindt. Een instelling als bedoeld in de Wwft moet onderzoek doen naar de cliënten en de gegevens van dat onderzoek bewaren. Ook moet de instelling transacties waarbij aanleiding bestaat te vermoeden dat daarbij wordt witgewassen (zogenoemde ongebruikelijke transacties) melden bij de Financial Intelligence Unit (hierna: FIU). Genoemde verplichtingen gelden dus steeds alleen als sprake is van een transactie waarbij de betaling van €15.000 of meer contant gebeurt.

Niet melden ongebruikelijke transactie (feit 1)

De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten het volgende vast.

In een artikel van de Correspondent van 24 juni 2016 staat dat Verdachte tegen de interviewer over een klant van Medeverdachte heeft gezegd: “Een heel goeie klant, hij kocht vorige week nog voor achttienduizend euro, vertelde dat hij een verkeerscontrole had terwijl er vierenhalve kilo wiet in zijn achterbak lag. Hij zat met een andere vriend in een auto die uitstapte en ging rennen, nou toen is ie weggereden en hebben ze twaalf keer op hem geschoten. Toch kocht hij de volgende dag alweer een nieuw tafeltje.” Verdachte heeft hierover verklaard dat dit ongeveer een maand voordat het artikel in de Correspondent speelde en dat de klant een complete huisinrichting kocht.

In de administratie van Medeverdachte is een orderbon (78476) van 13 juni 2016 aangetroffen van een contante betaling van €18.000. De orderbon staat ten name van Naam 2, adres. Dit is het adres waarop Naam 2 is ingeschreven. In 2016 is op dit adres bij Naam 2 een hennepkwekerij aangetroffen. In de administratie zijn in 2016 geen andere contante orders van €18.000 gevonden.

Bewijsoverweging

De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de klant waarover Verdachte de interviewer vertelde Naam 2 is die een order van €18.000 contant heeft betaald. De omstandigheden waar Verdachte over vertelt, vormen duidelijke aanknopingspunten voor een vermoeden van witwassen bij deze klant. Dat maakt de transactie ‘ongebruikelijk’ en daarom had Medeverdachte die transactie moeten melden. Dat heeft Medeverdachte niet gedaan.

Geen cliëntenonderzoek en gegevens niet bewaard (feiten 2 en 3)

De rechtbank stelt vast dat de in de tenlastelegging genoemde en hiervoor opgenomen transacties, al dan niet in samengestelde vorm, steeds transacties zijn met betrekking tot contante betalingen van meer dan €15.000. Op grond van de Wwft was Medeverdachte dus verplicht om bij deze transacties cliëntenonderzoek te doen en de gegevens daaruit te bewaren. Medeverdachte heeft dit voor geen van de transacties gedaan.

De transacties ten name van Naam 5 (feit 3, derde gedachtestreepje) ziet de rechtbank als samengestelde transactie, met een totaalbedrag van €27.500. De orders zijn op dezelfde dag en op hetzelfadres afgeleverd. Ook de transacties ten name van Naam 3 en Naam 4 (feit 3, vierde gedachtestreepje) ziet de rechtbank als samengestelde transactie, met een totaalbedrag van €27.600. Op de orderbonnen staat hetzelfde telefoonnummer, de orders zijn op dezelfde dag in één levering bij Schiphol afgeleverd en vervolgens naar één adres in Paramaribo verzonden. Dat ook order 81319 contant is betaald, blijkt uit de orderbon waarop staat dat er bij levering contant is betaald aan de chauffeur.

Daderschap van Medeverdachte en feitelijke leidinggeven door verdachte

Het niet melden, niet doen van cliëntenonderzoek en het niet bewaren van die gegevens is steeds feitelijk (niet) door medewerkers van Medeverdachte begaan. Omdat Verdachte beschuldigd wordt van het feitelijke leidinggeven aan het door Medeverdachte begaan van de overtredingen van de Wwft, ziet de rechtbank zich de vraag gesteld of deze gedragingen kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon Medeverdachte.

Toerekenbaar

De verplichtingen uit de Wwft zijn in dit geval aan Medeverdachte gericht, omdat Medeverdachte het bedrijf is dat als instelling in de zin van de wet wordt aangemerkt. In deze zaak valt het telkens niet voldoen aan deze verplichtingen binnen de normale bedrijfsvoering van medeverdachte, omdat nooit meldingen of cliëntenonderzoeken werden gedaan. Bovendien heeft het niet voldoen aan de verplichtingen voordeel gehad voor medeverdachte, omdat daardoor een betere concurrentiepositie werd verkregen. Het niet voldoen aan de verplichtingen uit de Wwft kan daarom aan Medeverdachte worden toegerekend.

Opzet

Ook een rechtspersoon kan ‘opzettelijk’ een strafbaar feit plegen. Zo kan onder omstandigheden het opzet van een natuurlijke persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend. Het gaat daarbij in dit soort zaken om ‘kleurloos opzet’. Dat wil zeggen dat het opzet alleen hoeft te zien op de handeling die overtreding van de norm oplevert, en niet ook op het overtreden van de norm zelf. Verdachte, directeur van de B.V., heeft verklaard dat nooit meldingen van ongebruikelijke transacties werden gedaan en dat er door hem en zijn medewerkers nooit een cliëntenonderzoek werd verricht. Verdachte heeft daarmee opzettelijk niet voldaan aan genoemde verplichtingen. Verdachte heeft gezegd dat hij niet wist dat Medeverdachte deze verplichtingen had en dat de Wwft dus niet expres is overtreden. Omdat het hier om kleurloos opzet gaat, maakt dat het oordeel niet anders. Daar komt bij dat Verdachte in ieder geval vanaf zijn eerste politieverhoor op 2 maart 2017 wist dat hij deze verplichtingen had, terwijl ook daarna niet (volledig) aan deze verplichtingen is voldaan.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Medeverdachte kan worden aangemerkt als dader van het opzettelijk niet voldoen aan de meldplicht, het niet doen van cliëntenonderzoek en het niet bewaren van de daaruit verkregen gegevens.

Feitelijke leidinggeven door verdachte

Verdachte is directeur van Medeverdachte en had de dagelijkse leiding. Verdachte was daarmee verantwoordelijk voor de verplichtingen van de Medeverdachte en feitelijke leidinggevende aan Medeverdachte met betrekking tot de bewezen overtredingen van de Wwft.

Gewoonte (feit 3)

De rechtbank vindt dat Medeverdachte een gewoonte heeft gemaakt van het niet doen van cliëntenonderzoek en het niet bewaren van de daaruit verkregen gegevens. Medeverdachte heeft een lange periode voor meer transacties niet aan deze verplichtingen voldaan en dit was de manier waarop het bij Medeverdachte ging.

Vrijspraak feit 4

De rechtbank vindt dat de valsheid in geschrift niet kan worden bewezen, niet voor de factuur en ook niet voor de drie orderbonnen. Het dossier bevat weliswaar aanknopingspunten dat de factuur en orderbonnen vals zijn, maar er kan niet worden vastgesteld door wie deze geschriften valselijk zijn opgemaakt. Daardoor kan ook niet worden vastgesteld of het valselijk opmaken aan Medeverdachte en/of aan Verdachte als feitelijke leidinggever daarvan kan worden toegerekend.

Strafbaarheid van de feiten

Bewaarplicht: OVAR

Net als de verdediging vindt de rechtbank dat Verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor de onder 2 en 3 bewezenverklaarde schending van de bewaarplicht. De verplichting uit de Wwft betreft feitelijk het niet bewaren van de gegevens die door het cliëntenonderzoek zijn verkregen. Als aan de verplichting tot het doen van cliënten-onderzoek niet is voldaan, zijn er dus ook geen gegevens die bewaard kunnen worden. Hieruit volgt dat de bewaarplicht van artikel 33 alleen geldt voor instellingen die wél hebben voldaan aan de identificatie- en verificatieplicht van artikel 3. Omdat is bewezen dat Medeverdachte geen cliëntenonderzoek heeft verricht, is het niet bewaren van de gegevens die Medeverdachte niet had niet strafbaar. Daarom wordt Verdachte als feitelijke leidinggever aan die niet strafbare gedragingen ontslagen van alle rechtsvervolging.

Strafoplegging

Eis van de officier van justitie

De officier van justitie vindt dat Verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Na de inval in maart 2017 heeft Verdachte zijn bedrijfsvoering niet gelijk aangepast. Dit blijkt ook uit de bestuurlijke boetes die de B.V. sindsdien en zelfs recentelijk zijn opgelegd voor het opnieuw niet voldoen aan de meldplicht en het cliëntenonderzoek. Daarom is een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats. De officier van justitie houdt enigszins rekening met de ouderdom van de zaak.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat moet worden voorkomen dat Verdachte dubbel gestraft wordt omdat ook Medeverdachte (waarvan Verdachte bestuurder en enig aandeelhouder is) strafrechtelijk is vervolgd. Ook heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, de ouderdom van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte was zich er bovendien niet van bewust dat hij strafbaar bezig was. De verplichtingen uit de Wwft waren destijds minder algemeen bekend dan nu. Inmiddels heeft Verdachte binnen Medeverdachte de werkwijze veranderd om aan de verplichtingen uit de Wwft te voldoen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbanken hebben geen specifieke afspraken voor strafmaten in dit soort zaken. Vaak wordt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraudedelicten. Daarbij wordt de hoogte van de straf gekoppeld aan de hoogte van het fraudebedrag. Als zou worden uitgegaan van de som van de transacties waar Verdachte voor wordt veroordeeld, komt de rechtbank op een bedrag van iets meer dan €200.000. Het bijbehorende uitgangspunt van 9-12 maanden gevangenisstraf vindt de rechtbank alleen niet passend in deze zaak. De rechtbank vindt juist een taakstraf passend bij deze feiten en deze verdachte. Daarnaast is een flinke geldboete op zijn plaats, omdat voor Verdachte geld verdienen belangrijker lijkt te zijn geweest in de bedrijfsvoering dan het voldoen aan de regels.

In het nadeel van Verdachte weegt de rechtbank mee dat de rechtbank de indruk heeft dat Verdachte de grenzen van de wet blijft opzoeken om zijn klanten zoveel mogelijk te behouden. Bij zijn politieverhoren en op de zitting stelt hij zich steeds schuldbewust op, heeft hij gezegd dat hij zich aan alle verplichtingen wil houden en dat hij daarom de werkwijze binnen zijn onderneming heeft gewijzigd. Uit het dossier en de bestuurlijke boetes die de officier van justitie op de zitting heeft laten zien, komt echter een ander beeld naar voren. Daaruit volgt dat verdachte, ook na zijn politieverhoren, de verplichtingen uit de Wwft niet (volledig) is nagekomen en daar dus ook bestuurlijke boetes voor heeft gekregen. Om Verdachte een extra motivatie te geven om zich aan de regels te houden, legt de rechtbank een deel van de taakstraf voorwaardelijk op.

De rechtbank houdt in het voordeel van Verdachte rekening met de ouderdom van de feiten.

De rechtbank houdt in het voordeel van Verdachte ook rekening met een formele overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat een Verdachte binnen twee jaar na de start van de redelijke termijn een eindvonnis moet krijgen. De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, dat de redelijke termijn gestart is op de dag dat Verdachte is gedagvaard, op 27 februari 2020. Vanaf dat moment mocht Verdachte redelijkerwijs verwachten dat hij zou worden vervolgd. De uitspraak in deze zaak had dus uiterlijk in februari 2022 moeten zijn. De rechtbank doet pas vandaag, één jaar later, uitspraak. Die vertraging is niet aan Verdachte te wijten. De tijd die Verdachte buiten zijn schuld langer dan nodig in onzekerheid heeft gezeten wordt gecompenseerd in de vorm van een groter voorwaardelijk strafdeel.

Alles afwegende legt de rechtbank een geldboete van €7.500 op en een taakstraf van 120 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^