Foutief overgenomen wijziging tll ten aanzien van pleegperiode in hoofdzaak met gevolgen voor ontnemingszaak
/Gerechtshof Amsterdam 26 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2096
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op een bedrag van EUR 73.068,60.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2015 veroordeeld ter zake van:
1. het telen en bewerken van 239 hennepplanten in de periode van 1 september 2013 tot en met 3 januari 2014 te Amsterdam;
2. diefstal van stroom door middel van verbreking in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 januari 2014 te Amsterdam.
Dit vonnis is op 4 september 2015 onherroepelijk geworden.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 21 juli 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 54.801,45 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de ontnemingszaak.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van EUR 73.068,60 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, overeenkomstig het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, gedateerd 27 juni 2014 (hierna: de ontnemingsrapportage).
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar de vordering verwijst, verstaat het hof, evenals de rechtbank, de vordering aldus dat deze betreft:
- andere feiten dan de feiten waarvoor de veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat ze door de veroordeelde zijn begaan.
Het hof heeft kennisgenomen van de ontnemingsrapportage, waarin is gerelateerd dat het aannemelijk is dat er in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 januari 2014 (de ontnemingsperiode) hennep werd gekweekt in de woning Pinasstraat 3 te Amsterdam. In de ontnemingsrapportage wordt uitgegaan van vier reeds gerealiseerde oogsten binnen deze periode, hetgeen de veroordeelde een wederrechtelijk verkregen voordeel zou hebben opgeleverd van €73.068,60.
Het hof overweegt dat blijkens pagina 2 van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 6 augustus 2015 er een wijziging van de tenlastelegging is gevorderd, onder meer wat betreft het onder feit 1 in de strafzaak ten laste gelegde telen en bewerken van hennepplanten. De rechtbank heeft de gevorderde wijziging – inhoudende een uitbreiding van de ten laste gelegde periode van “op of omstreeks 3 januari 2014” naar “in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 januari 2014, althans op of omstreeks 3 januari 2014” – toegelaten “voor zover de beschuldiging ziet op één hennepoogst, te weten die in het laatste kwartaal van 2013”. De verweten gedraging strekt zich aldus uit tot de periode van 1 september 2013 tot en met 3 januari 2014.
In het strafvonnis van de rechtbank van 20 augustus 2015 is evenwel vermeld dat - na wijziging – aan veroordeelde onder feit 1 is ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 3 januari 2014 te Amsterdam een hoeveelheid van in totaal 239 hennepplanten heeft geteeld. Door de rechtbank is vervolgens bewezenverklaard dat de veroordeelde in de periode van 1 september 2013 tot en met 3 januari 2014een hoeveelheid van in totaal 239 hennepplanten heeft geteeld. De veroordeelde is vrijgesproken van hetgeen hem meer of anders is ten laste gelegd.
Het hof constateert dat de toegelaten wijziging van de tenlastelegging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde kennelijk foutief is overgenomen in het strafvonnis en daardoor een ruimere pleegperiode beslaat dan de rechtbank voor ogen stond. Het hof overweegt dat – hoewel de rechtbank kennelijk heeft bedoeld een kortere pleegperiode toe te laten – moet worden uitgegaan van de tenlastelegging en bewezenverklaring zoals die in het onherroepelijke strafvonnis van de rechtbank zijn vervat. Nu de veroordeelde blijkens dit vonnis is vrijgesproken van hetgeen hem meer of anders is ten laste gelegd dan als bewezenverklaard is aangenomen, moet het ervoor worden gehouden dat de veroordeelde is vrijgesproken van hennepteelt in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 augustus 2013. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat – nu de vier veronderstelde hennepoogsten zouden hebben plaatsgevonden in deze periode en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel volledig daaraan is gerelateerd – de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Geerings tegen Nederland (NJ 2007, 349) eraan in de weg staat het aan die periode, waarvan de veroordeelde is vrijgesproken, gerelateerde voordeel in de berekening te betrekken.
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering dient te worden afgewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.