Fraude met subsidiefraude SNN: gedeeltelijke vrijspraak oplichtingen, omdat rechtbank oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet bewezen acht

Rechtbank Noord-Nederland 7 maart 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:813

Achtergrond

Uit het dossier blijkt dat de subsidieaanvragers in de tenlastelegging subsidie hebben ontvangen van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) in het kader van de Noordelijke Innovatie Ondersteuningsfaciliteit (NIOF). Deze subsidie is bedoeld om innovatie in het midden- en kleinbedrijf in Noord-Nederland te stimuleren. Op grond van deze regeling kon door de subsidieaanvrager een onafhankelijke deskundige worden ingehuurd voor het laten maken van een marketingplan. De kosten voor het opstellen van een marketingplan konden voor maximaal 50% gesubsidieerd worden. De subsidies werden na een aanvraag voorlopig toegekend door SNN, die de aanvragen op hoofdlijnen beoordeelde. Uiteindelijk werden de aanvragen definitief ingediend, voorzien van het marketingplan, de factuur en het betaalbewijs. SNN heeft beoordeeld of de aanvragen voldeden aan de voorschriften. SNN heeft daarbij de marketingplannen globaal op inhoud beoordeeld en gescand op plagiaat. Daarop zijn de subsidies definitief vastgesteld en uitgekeerd aan de subsidieaanvragers.

Naar aanleiding van boekenonderzoek van de Belastingdienst en een rapport van het RIEC (Regionaal Informatie en Expertise Centrum) heeft SNN aangifte gedaan met betrekking tot een aantal subsidieaanvragen waarbij de rechtspersonen bedrijf 1 (feiten 1 tot en met 4; hierna ook: bedrijf 1) en bedrijf 3 (feiten 5 tot en met 8; hierna ook: bedrijf 3) waren betrokken als onafhankelijke deskundigen, die de subsidieaanvragers van een marketingplan hebben voorzien.

In het onderzoek is naar voren gekomen dat veelal vlak na de betaling van de facturen voor de marketingplannen aan de rechtspersonen (een gedeelte van) de bedragen terug zijn overgemaakt naar de subsidieaanvragers, al dan niet via andere rekeningnummers. Hierdoor ontstond het vermoeden dat er sprake was van een zogenaamde ‘kasronde’. De facturen voor het opstellen van de marketingplannen zijn voldaan aan bedrijf 1 of bedrijf 3, waarna deze bedragen vervolgens weer (deels) zijn teruggestort. Daarna zijn de subsidies uitgekeerd op basis van de hoogte die op de facturen van het marketingplan waren aangegeven. Daardoor zou de facto het aangevraagde en ontvangen subsidiebedrag zijn verdeeld tussen de subsidieaanvrager en genoemde rechtspersonen en zou (in strijd met de subsidievoorwaarden) slechts een klein deel van de gefactureerde bedragen voor de marketingplannen bij bedrijf 1 of bedrijf 3 terecht zijn gekomen.

Daarnaast ontstond het vermoeden bij SNN dat de kwaliteit van de marketingplannen dusdanig beperkt was en dat de prijs die ervoor was betaald veel te hoog was en dat deze enkel werden gebruikt om SNN te misleiden en een te hoog subsidiebedrag te verkrijgen.

Uit het dossier volgt dat medeverdachte als projectleider was betrokken bij bedrijf 1 en dat hij de subsidieaanvragen hiervoor coördineerde. Verdachte had bij de subsidieaanvragen van bedrijf 1 geen formele rol, maar uit het dossier blijkt wel van betrokkenheid van verdachte. Verdachte was voorts betrokken bij subsidieaanvragen vanuit zijn onderneming bedrijf 3.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 6 en veroordeling gevorderd voor feiten 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 (met uitzondering van het medeplegen), 7 en 8.

Hij heeft in het bijzonder ten aanzien van feiten 1 tot en met 4 het volgende aangevoerd. Ten aanzien van alle ten laste gelegde oplichtingen is dezelfde werkwijze gehanteerd. Hoewel verdachte niet formeel was betrokken bij de subsidieaanvragen onder feiten 1 tot en met 4, kan wel worden bewezen dat verdachte en medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt. Uit de verklaringen van medeverdachte en van de medewerkers van bedrijf 1, naam 1 en naam 3, volgt dat verdachte en medeverdachte (inwisselbare) leidende rollen hadden ten aanzien van de subsidieaanvragen. Ook de verklaring van aangever naam 8 is relevant, nu daaruit blijkt dat verdachte samen met medeverdachte naar hem is toegegaan om het geld te innen, nadat SNN aan aangever naam 8 het geld had gestort. Hieruit volgt dat beide verdachten op de hoogte waren van en de intentie hadden tot het opzetten van de zogenaamde ‘kasronde’.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.

Zij heeft in het bijzonder ten aanzien van feiten 5, 7 en 8 het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de ten laste gelegde oplichtingen onder feiten 5 en 7 had verdachte geen oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. De subsidies zijn rechtmatig verkregen. De betaling van €20.812 van bedrijf 3 aan bedrijf 12 (feit 5), die op dezelfde dag heeft plaatsgevonden als de twee betalingen van €15.004 ten behoeve van het marketingplan door bedrijf 12 aan bedrijf 3, zag op een ander subsidieproject dat verdachte voor bedrijf 12 had gedaan. Ook al zijn die betalingen op dezelfde dag verricht, zij hebben niets met elkaar te maken. Ten aanzien van feit 7 is geen sprake van een zogenaamde ‘kasronde’, omdat er überhaupt nooit contant of giraal een geldbedrag is overgemaakt naar het bedrijf van verdachte. Voorts dient verdachte ten aanzien van feiten 5 en 7 te worden vrijgesproken van medeplegen, omdat verdachte enkel heeft gehandeld vanuit bedrijf 3 en niet samen met een van de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen. Met betrekking feit 8 was verdachte niet op de hoogte van de vermeende valsheid, omdat verdachte dit stuk zonder goed te kijken heeft doorgestuurd naar SNN.

Oordeel van de rechtbank

Vrijspraak feiten 1, 2, 3 en 4

De rechtbank is van oordeel dat deze ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezen verklaard en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Zoals hierboven weergegeven had verdachte geen formele rol in de subsidieaanvragen van bedrijf 1. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij wel eens adviezen of antwoorden op vragen heeft gegeven aan medewerkers van bedrijf 1 in het kader van de op te stellen marketingplannen. Ook uit de verklaringen van de werknemers van bedrijf 1 die werkzaamheden uitvoerden met betrekking tot het opstellen van de marketingplannen, naam 1 en naam 3, volgt dat verdachte betrokkenheid had ten aanzien van de marketingplannen die bedrijf 1 als onafhankelijke deskundige opstelde. Uit deze verklaringen volgt dat verdachte een grotere rol zou hebben binnen bedrijf 1 dan de rol die verdachte zichzelf heeft toegedicht ter terechtzitting. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte voor zijn adviezen een vergoeding heeft ontvangen, hetgeen verdachte overigens ook heeft ontkend.

Hoewel de rechtbank op basis van de verklaringen van verdachte, naam 1 en naam 3 kan vaststellen dat verdachte in meerdere of mindere mate bemoeienis heeft gehad met de marketingplannen in het kader van de subsidieaanvragen, kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat verdachte ook wetenschap had van de geldstromen die gemoeid waren met de subsidieaanvragen en van de zogenaamde kasronde, en dat is waaruit de aan SNN gepresenteerde onjuiste voorstelling van zaken heeft bestaan. Verdachte heeft verklaard dat hij pas achteraf te weten is gekomen dat er tegenfacturen uitgingen naar de subsidieaanvragers; het tegendeel is niet gebleken.

Dat verdachte zou hebben gezegd tegen de medewerkers hoe zij aan de minimale eisen voor een marketingplan zouden kunnen voldoen, betekent nog niet dat hij wetenschap had van de kasronde. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat verdachte samen met medeverdachte bij naam 8 zou zijn geweest om betaling te krijgen voor het geleverde marketingplan.

Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet worden bewezen verklaard en dient verdachte te worden vrijgesproken van feiten 1, 2, 3 en 4.

Vrijspraak feit 6

De rechtbank is, conform de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat feit 6 niet is bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.

Bewijsoverwegingen feiten 5 en 7

Verdachte heeft erkend dat hij als onafhankelijke deskundige en contactpersoon namens bedrijf 3 was betrokken bij de subsidieaanvragen van bedrijf 12 en bedrijf 8.

Ten aanzien van bedrijf 12 (feit 5) heeft verdachte verklaard dat er op dezelfde dag dat de twee facturen voor het strategisch marktonderzoek ter hoogte van €15.004 zijn voldaan aan bedrijf 3, een terugboeking van €20.812 is gedaan naar bedrijf 12.Verdachte heeft verklaard dat deze terugboeking niet zag op de ten laste gelegde subsidieaanvraag, maar op een eerdere subsidieaanvraag voor het ontwikkelen van een betonmolen die uiteindelijk niet is doorgezet, maar waar wel kosten voor waren gemaakt. Verdachte voelde zich verantwoordelijk voor deze gemiste subsidie en heeft dit willen compenseren met deze schadevergoeding.

De rechtbank gaat voorbij aan deze verklaring van verdachte. Verdachte heeft, na meerdere keren verhoord te zijn geweest bij de politie, pas ter terechtzitting, bijna drie jaar later, verklaard dat de terugbetaling op een andere kwestie zag dan deze subsidieaanvraag. Dat verdachte zich pas nu kan herinneren waar betaling op zag, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Daarbij komt ook dat de terugbetaling zeer snel, ongeveer een half uur later, is gedaan na de betaling van de factuur aan bedrijf 3. De rechtbank gaat dus uit van een gedeeltelijke terugbetaling van de factuur voor het strategisch marktonderzoek aan bedrijf 12, hetgeen ook door het betrokken bedrijf is bevestigd.

Ten aanzien van bedrijf 8 (feit 7) heeft naam 5 verklaard dat hij het bedrag van €18.875 contant heeft betaald aan verdachte. Verdachte heeft dit ontkend. Uit de stukken van SNN is gebleken dat er bankafschriften zijn overgelegd waaruit zou blijken dat de €18.875 per banktransactie is overgemaakt naar bedrijf 3. Verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling was dat dit daadwerkelijk was overgemaakt en dat hij het zonder te controleren heeft doorgestuurd naar SNN.

De rechtbank stelt vast dat enkel een banktransactie van €4.840 heeft plaatsgevonden van bedrijf 8 naar bedrijf 3 en dat de banktransactie van €18.875, zoals deze is overgelegd aan SNN, nooit heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht de verklaring van naam 5 dat er contant zou zijn betaald ongeloofwaardig, mede gelet op de verklaring van verdachte hierover. De rechtbank gaat er dus vanuit dat het bedrag van €18.875 niet is betaald, maar dat wel aan SNN is gepresenteerd als zou er zijn betaald.

De rechtbank gaat echter niet mee in de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er niet daadwerkelijk was betaald middels een banktransactie, maar dat hij wel in die veronderstelling was. Dit acht de rechtbank ongeloofwaardig, alleen al gelet op de hoogte van het bedrag.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte zijn handelen een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven bij de aanvraag en het verzoek tot vaststellen van de subsidie bij SNN, zowel ten aanzien van feit 5 als feit 7. Voor de vaststelling van de subsidie was noodzakelijk dat de gehele factuur voor het opstellen van het marketingplan moest zijn voldaan door de subsidieaanvrager. Aan deze voorwaarde is niet voldaan. In werkelijkheid werd door bedrijf 12 (feit 5) direct na de betaling van de factuur voor het marketingplan een gedeelte van het bedrag teruggestort, kennelijk met de bedoeling om de eerdere betaling deels ongedaan te maken. Door bedrijf 8 (feit 7) is de betaling van €18.875 nooit gedaan, waardoor er in werkelijkheid maar €4.840 is betaald voor het marktonderzoek.

Het gevolg hiervan is dat het opstellen van de strategische marktonderzoeken substantieel minder hebben gekost voor de subsidieaanvragers dan de kosten die zijn opgegeven bij SNN. Door op deze wijze een subsidieaanvraag te (laten) doen bij SNN en doordat is verzuimd aan te geven dat de werkelijke kosten voor de marktonderzoeken lager waren dan aangegeven, heeft verdachte door middel van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen SNN bewogen tot afgifte van de subsidiebedragen. Als SNN van deze gang van zaken op de hoogte zou zijn geweest, zouden de subsidies niet voor de ten laste gelegde bedragen zijn vastgesteld en verstrekt.

De rechtbank acht gelet op het voorgaande de onder feiten 5 en 7 ten laste gelegde oplichtingen ten aanzien van verdachte bewezen, met dien verstande dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte feit 5 heeft medegepleegd, conform het standpunt van de officier van justitie. Ten aanzien van feit 7 kan het medeplegen wel worden bewezen verklaard, nu de rechtbank de verklaring van naam 5 dat het geld contant is betaald ongeloofwaardig acht en niet is gebleken dat er een bankoverschrijving is gedaan. naam 5 heeft naar het oordeel van de rechtbank op deze wijze een bijdrage geleverd aan de oplichting van SNN en nauw en bewust samengewerkt met verdachte.

Bewijsoverwegingen feit 8

Verdachte heeft erkend dat hij verantwoordelijk was voor de subsidieaanvraag en dat hij deze heeft ingediend met alle bijbehorende stukken. Nu uit het bankafschrift van bedrijf 8 volgt dat er niet €18.875 is overgeboekt op of omstreeks 29 april 2016, is de rechtbank van oordeel dat de aan SNN overgelegde bankgiro-opdracht, waaruit zou blijken dat dit bedrag wel is overgemaakt, vervalst is. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, acht zij de verklaring van verdachte dat hij niet heeft opgemerkt dat hij het bedrag niet op zijn rekening heeft ontvangen, ongeloofwaardig. De rechtbank acht het feit daarom bewezen.

Bewezenverklaring

  • Feit 5. oplichting

  • Feit 7. medeplegen van oplichting

  • Feit 8. valsheid in geschrift

Strafoplegging

  • Taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Zie samenhangende zaken:

Print Friendly and PDF ^