Gebruik van getuigenverklaringen voor bewijs: voldoet procedure in haar geheel aan recht op eerlijk proces?
/Hoge Raad 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:899
De verdachte is in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld voor bedreiging van aangeefster 1 en aangeefster 2. De bewezenverklaring steunt in beide instanties op onder meer de door aangeefster 1 en aangeefster 2 gedane aangiften. De procesgang in deze zaak, de stukken, de bewezenverklaring en de bewijsvoering zijn, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaatgeneraal onder 11 tot en met 13. De procesgang houdt in dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek heeft gedaan om aangeefster 1 en aangeefster 2 als getuigen te horen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt daarover onder meer het volgende in:
“Mijn cliënt ontkent de tenlastegelegde gedragingen. Hij zegt dat hij wel beledigend is geweest, maar niet bedreigend. Hij erkent de aangevers te hebben gesproken en sms-berichten te hebben verstuurd. Hij ontkent de voicemail te hebben ingesproken. De verklaringen van de aangevers worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Buiten de aangifte van aangeefster 1 en aangeefster 2 zijn er geen andere wettige bewijsmiddelen die de verweten uitlatingen ondersteunen. Dit deel betwist cliënt. Ik verzoek cliënt vrij te spreken van de eerste twee gedachtestreepjes. (...)
Primair verzoek ik uw hof om vrijspraak. (...) Tevens zou ik aangeefster 1 en aangeefster 2 willen bevragen en willen controleren of zij bij hun aangifte blijven.”
Het hof heeft het verzoek tot het horen van aangeefster 1 en aangeefster 2 als getuigen afgewezen. Het hof heeft deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“Voorts heeft de raadsman bij pleidooi het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van aangeefsters aangeefster 1 en aangeefster 2. Het hof is van oordeel dat het enkele betwisten van de aangiftes door de verdachte onvoldoende is voor de noodzaak tot het horen van de aangeefsters, temeer nu hun verklaringen steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De verzoeken worden derhalve afgewezen.”
Middel
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van aangeefster 1 en aangeefster 2 als getuigen, althans het gebruik van de eerder door deze getuigen afgelegde verklaringen voor het bewijs, niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Beoordeling Hoge Raad
De afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van aangeefster 1 en aangeefster 2 als getuigen, waaraan door de verdediging onder meer ten grondslag is gelegd dat de eerder afgelegde verklaringen van die getuigen een belastende strekking hebben, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank en het hof de bewezenverklaring hebben aangenomen mede op grond van die door de verdachte betwiste verklaringen van aangeefster 1 en aangeefster 2 zonder dat de verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576).
Het cassatiemiddel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.