Geen schending art. 6 EVRM of hoor- en wederhoor wanneer spreekgerechtigde geen tweede termijn krijgt
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4080
Bij brief van 18 februari 2021 heeft mr. Korver verzocht hem toe te staan namens de nabestaanden na pleidooi te spreken over het bewijs, de juridische duiding, de strafmodaliteit – daaronder begrepen een maatregel - en de strafmaat.
Beslissing
Vooropgesteld moet worden dat een nabestaande in zijn hoedanigheid van spreekgerechtigde een procesdeelnemer is en geen procespartij. Dit is ook als een van de uitgangspunten genoemd in de Memorie van Toelichting (hierna MvT) van de - toen nog nieuwe - wijziging van het spreekrecht in het wetsvoorstel 34 082, dat in 2016 is ingevoerd.
Dat uitgangspunt was als volgt verwoord:
Het slachtoffer blijft procesdeelnemer en wordt geen zelfstandige procespartij.
Hij wordt geen “Nebenklager”.
Voor de volledigheid moet hierbij worden opgemerkt dat een nabestaande ook als slachtoffer wordt aangemerkt ingevolge artikel 51a Sv.
De nabestaanden hebben aangegeven gebruik te willen maken van het spreekrecht, dat hun op grond van de geldende wet toekomt.
Door de wetgever is het aantal personen dat van het spreekrecht gebruik kan maken vastgesteld op maximaal drie.
Mr. Korver heeft in zijn reactie van 8 april 2021 aangegeven, dat zijn cliënten bekend zijn met dat maximum en zij zich ook daaraan zullen houden.
De nabestaanden zullen zich in de uitoefening van het spreekrecht laten bijstaan door mr. Korver.
Hij zal zich daarbij uitlaten over het bewijs, de juridische duiding ervan, de strafmodaliteit - daaronder begrepen enige maatregel - en de strafmaat.
Moment van de uitoefening van het spreekrecht
In de MvT op de reeds in 2016 ingevoerde wetswijziging is met betrekking tot het moment van de uitoefening van het spreekrecht onder meer het volgende opgenomen:
Ten slotte kan het slachtoffer in de door de wet aangegeven gevallen gebruik maken van zijn (nu nog beperkte) spreekrecht. Hij doet dat voordat de officier van justitie zijn requisitoir heeft gehouden. In de praktijk wordt het spreekrecht ook wel uitgeoefend na het requisitoir.
In het Wetsvoorstel Uitbreiding Slachtofferrechten (35 349) – met welk voorstel de Tweede Kamer in meerderheid heeft ingestemd oktober 2020 - is onder meer wijziging van artikel 311 Sv voorgesteld, welk voorstel ook is gehandhaafd in het Gewijzigd Wetsvoorstel.
Die wijziging luidt als volgt:
Artikel 311 Sv wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid, eerste zin, wordt «plaatsgehad en» vervangen door «plaatsgehad,» en wordt «gehoord,» vervangen door «gehoord en het spreekrecht is uitgeoefend,».
Uit de aangehaalde en overgelegde rechtspraak blijkt dat op verzoek van of namens de nabestaanden het spreekrecht in een aantal gevallen ook wel wordt uitgeoefend na het requisitoir en pleidooi.
De voorzitter beslist dat het spreekrecht moet worden uitgeoefend vóór het requisitoir.
Daarbij is allereerst van belang - zoals hierboven al aangehaald - dat een nabestaande procesdeelnemer is en geen procespartij.
De voorzitter acht daarbij met name en vooral het volgende van belang en ook doorslaggevend.
In de MvT op het hiervoor al aangehaalde wetsvoorstel ‘Uitbreiding van de slachtofferrechten’ (35 349) en welk voorstel thans ter beoordeling aan de
Eerste Kamer is voorgelegd, komen onder meer de volgende overwegingen voor:
In de tweede plaats draagt dit wetsvoorstel bij aan een duidelijker inbedding van het spreekrecht in het strafproces door wettelijk vast te leggen op welk moment tijdens het onderzoek op de terechtzitting daarvan gebruik kan worden gemaakt. (blz. 1)
Dat de wet daarover momenteel geen duidelijkheid biedt, vind ik onwenselijk, omdat slachtoffers daardoor voorafgaand aan de zitting geen uitsluitsel hebben over de vraag wanneer zij door de rechter in de gelegenheid worden gesteld om hun spreekrecht uit te oefenen. (blz. 11)
Gebruikmaking van het spreekrecht geschiedt dan dus voorafgaand aan het moment dat de officier van justitie zijn requisitoir voordraagt. (blz. 13)
Met de voorgestelde wijziging wordt aansluiting gezocht bij de thans in het wetboek neergelegde systematiek, waarbinnen de bepalingen over het spreekrecht in de Eerste Afdeling van Titel VI zijn gepositioneerd voorafgaand aan de regeling omtrent, onder meer, het requisitoir. (blz. 13)
Nu dit spreekrecht geen onderdeel uitmaakt van het debat tussen de procespartijen, past dat het beste in het deel van de terechtzitting waarin het feitenonderzoek centraal staat (voorafgaand aan het requisitoir). Deze keuze doet ook het meest recht aan het uitgangspunt dat het slachtoffer in het strafproces procesdeelnemer is. (blz. 13);
In de Memorie van Antwoord van laatstgenoemd wetsvoorstel (35 3479) komen onder meer de volgende overwegingen voor:
Artikel 311 Sv legt de volgorde vast van de inbreng van de procesdeelnemers, waaronder de verdachte en de officier van justitie. Als wettelijk zou worden vastgelegd dat het slachtoffer zijn spreekrecht nogmaals mag uitoefenen nadat de officier van justitie zijn requisitoir heeft voorgedragen, dan is er een kans dat de officier van justitie of de verdachte wil reageren op hetgeen het slachtoffer naar voren heeft gebracht. Op die manier ontstaat er een discussie tussen procesdeelnemers – een repliek en dupliek. Dat past niet bij de positie van het slachtoffer, die immers geen procespartij is, maar procesdeelnemer. Als het slachtoffer alleen nadat het requisitoir is voorgedragen zou mogen spreken, dan zou de officier van justitie in zijn vordering geen rekening kunnen houden met hetgeen het slachtoffer naar voren brengt. Daarom biedt het wetsvoorstel deze laatstgenoemde mogelijkheid niet.
Uit het vorenstaande blijkt de kennelijke bedoeling van de wetgever met betrekking tot het moment van uitoefening van het spreekrecht: voorafgaand aan het requisitoir.
Daaraan kan worden toegevoegd dat Slachtofferhulp Nederland naar aanleiding van het feit dat een grote meerderheid van de Tweede kamer met de voorgestelde uitbreiding in 2020 had ingestemd, op haar site onder meer het volgende heeft opgenomen.
Spreekrecht op vast moment in het strafproces
Verder komt er een vast moment waarop van het spreekrecht gebruik kan worden gemaakt. Tot nu toe wordt daar verschillend mee omgegaan. Zodra de nieuwe wet van kracht is, mogen slachtoffers en nabestaanden spreken voorafgaand aan het requisitoir van de officier van justitie. Dan kan de officier er nog rekening mee houden.
Op grond van al het vorenstaande, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, wordt beslist dat het spreekrecht voorafgaand aan het requisitoir wordt uitgeoefend.
Het hof hecht er aan daarbij nog op te merken dat de voorzitter op grond van de bepalingen die – kort gezegd – de orde van de zitting betreffen, kan beslissen dat het spreekrecht op een ander moment wordt uitgeoefend dan voor het requisitoir, zoals ook is beslist door de voorzitter van de rechtbank in deze.
De voorzitter van de meervoudige strafkamer van het hof ziet in het door mr. Korver aangevoerde echter geen aanleiding anders te beslissen dan hiervoor verwoord.
Schending van artikel 6 EVRM/hoor en wederhoor
Mr. Korver heeft onder aanhaling van uitspraken van het EVRM aangevoerd dat er sprake is van schending van artikel 6 EVRM/het beginsel hoor/wederhoor, wanneer - zo begrijpt het hof - het spreekrecht wordt beperkt tot één moment.
Ook bij de beoordeling hiervan is van belang dat een slachtoffer in zijn hoedanigheid van spreekgerechtigde in een strafproces geen procespartij is, maar procesdeelnemer.
De door mr. Korver in zijn brief van 18 februari 2021 aangehaalde jurisprudentie van het EVRM Bobek/Poland (in zijn noot aangeduid als Bobek/Polak), Bulut/Austria en Ruiz-Mateos/Spain, zijn zaken (straf/civiel) die uitsluitend zien op/een beslissing geven over, de positie en rechten van procespartijen.
De betrokkenen worden daarin ook aangeduid als “party/parties”.
Die uitspraken zien derhalve niet op procesdeelnemers (participant/participants) en zijn dan ook niet van toepassing op de rol/positie/rechten van slachtoffers in het strafproces in hun hoedanigheid van spreekgerechtigden.
Dat van hoor/wederhoor in het kader van vorenbedoelde uitoefening van het spreekrecht geen sprake is, levert derhalve geen schending op van artikel 6 EVRM.
Aan het vorenstaande doet niet af dat mr. Korver in zijn schrifturen ook een aantal keren spreekt van ‘verdediging van de nabestaanden’.
In de Nederlandse jurisprudentie/rechtspraak is ‘verdediging’ immers de (juridische) terminologie die ziet op/is voorbehouden aan (de rol van) de raadsman die in het strafproces een verdachte bijstaat en deze ziet dus niet op/is niet voorbehouden aan (de rol van) de raadsman die een slachtoffer in zijn hoedanigheid van spreekgerechtigde bijstaat.
Ook in de jurisprudentie van het EVRM wordt het woord ‘defence’ (verdediging) gebruikt ten aanzien van een procespartij (party/parties) en niet ten aanzien van een procesdeelnemer (participant). (zie bijvoorbeeld: Bulut/Austria, rov. 46)
Lees hier de volledige uitspraak.