Geldboete voor bedrijf waar vakantiekracht chemische brandwonden heeft opgelopen

Rechtbank Amsterdam 6 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1755

Verdachte is een textielverwerkingsbedrijf. Haar (middellijke) bestuurders en eigenaren zijn persoon 1 en persoon 2.

In de zomer van 2018 heeft de vijftienjarige persoon 3 een periode als vakantiekracht werkzaamheden verricht in het bedrijf. Hij was aangenomen door persoon 2.

Op 7 augustus 2018 heeft persoon 1 persoon 3 zogenaamde zeeframen laten schoonmaken met het middel ‘Variohaze 8902 Haze Remover Gel’. Dit middel kan onder meer ernstige brandwonden veroorzaken. Voorafgaande aan de werkzaamheden heeft persoon 1 persoon 3 geïnstrueerd over de werkwijze. Tijdens de schoonmaakwerkzaamheden droeg persoon 3 handschoenen, een veiligheidsbril en een mondkapje. Verder droeg hij een T-shirt met korte mouwen en een broek met korte pijpen. Het was de eerste keer dat persoon 3 deze taak uitvoerde. Bij deze werkzaamheden heeft persoon 3 verschillende chemische brandwonden opgelopen, waaronder tweede en derdegraads brandwonden op zijn benen en in zijn gezicht. Het effect van deze brandwonden was op 7 augustus 2018 en de dag erna nog niet goed zichtbaar. Dit werd pas in volle omvang duidelijk in de dagen en weken na het ongeval.

Persoon 1 heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de jonge leeftijd van persoon 3 omdat niet hij maar persoon 2 hem had aangenomen. Verder heeft persoon 1 verklaard dat hij zich niet ten volle bewust was het gevaar van het gebruikte schoonmaakmiddel.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt beide feiten bewezen. Bij feit 1 gaat de officier van justitie ervan uit dat ‘opzet’ bewezen is en dat dus sprake is van een misdrijf. Bij feit 2 gaat de officier van justitie ervan uit dat sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig handelen.

Standpunt van de verdediging

De raadsman vindt feit 1 bewijsbaar, maar stelt dat er geen opzet in het spel was en er daarom sprake is van een overtreding. De raadsman vindt niet bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en verzoekt verdachte daarom vrij te spreken van feit 2.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht beide feiten bewezen. Bij feit 1 acht de rechtbank bewezen dat sprake is van opzettelijk handelen. Bij feit 2 oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van grovelijk, maar wel van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. De rechtbank licht dit oordeel hieronder toe.

Feit 1: opzet

Verdachte wist dat persoon 3 vijftien jaar was omdat persoon 2 hem als jeugdige vakantiekracht had aangenomen en de overeenkomst was getekend door de moeder van persoon 3 vanwege de minderjarigheid van persoon 3. Dat persoon 1 niet op de hoogte zou zijn geweest van de leeftijd van persoon 3 maakt niet dat de wetenschap over de leeftijd van persoon 3 niet aan verdachte kan worden toegerekend.

De zeeframen werden gereinigd met een schoonmaakmiddel waarvan men binnen het bedrijf wist dat het een gevaarlijke stof was. Op het product waren ook waarschuwingen aangebracht en bij het werken met het product was het gebruik van veiligheidsmiddelen nodig. De werkzaamheden zijn persoon 3 uitdrukkelijk opgedragen door persoon 1, zodat dat in redelijkheid aan verdachte toegerekend kan worden. Dit maakt dat bewezen is dat verdachte opzettelijk een kind met de gevaarlijke stof heeft laten werken. Dat persoon 1 niet volledig doordrongen was van het gevaar van het middel, zoals hij verklaard heeft, doet hier niet aan af.

Feit 2: zwaar lichamelijk letsel

In het algemeen leveren littekens niet zonder meer zwaar lichamelijk letsel op. In dit geval is echter ook sprake van derdegraadsbrandwonden, en daarvan is bekend dat die blijvende littekens achterlaten. Op de foto’s die ca. negen maanden na het ongeluk zijn gemaakt, is te zien dat persoon 3 littekens heeft in zijn gezicht en op zijn benen, en dus op plekken die heel zichtbaar zijn. Ook is sprake van gevoelloosheid op bepaalde gebieden van het been van persoon 3. Een en ander in samenhang bezien kwalificeert de rechtbank het lichamelijk letsel als zwaar.

Benadeelde partij

De benadeelde partij persoon 3, vertegenwoordigd door een ouder, vordert €1.000 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Standpunt van de verdediging

De raadsman verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering te onduidelijk is en de benadeelde partij ook niet aanwezig is om deze toe te lichten. Ook speelt mee dat onduidelijk is welk deel van de schade door de verzekering wordt vergoed. Het doen van nader onderzoek om deze onduidelijkheden op te helderen zou echter maken dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding is.

Oordeel van de rechtbank

Vast staat dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.

Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op €1.000. Dit betreft de immateriële schade als gevolg van het nu bekende fysieke letsel. Op dit moment is nog niet duidelijk wat het uiteindelijke blijvende fysieke en/of psychische letsel is.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer persoon 3, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van €1.000.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: het niet naleven van artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, terwijl een kind bij het verrichten van arbeid een ongeval overkomt dat ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;

  • Feit 2: aan haar schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.

Strafoplegging

  • Geldboete van €15.000.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^