Gerechtvaardigd vertrouwen niet te worden vervolgd bij e-mail van parketsecretaris in ander strafrechtelijk onderzoek (waar dezelfde feiten aan ten grondslag liggen)? Vrijspraak witwassen en valsheid.

Rechtbank Overijssel 24 juli 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2876

Achtergrond

Op 8 januari 2019 is het opsporingsonderzoek ‘26TheVillage’ gestart. Dit onderzoek richt zich op twee recyclingbedrijven die samen met andere bedrijven geldbedragen zouden hebben witgewassen en valse facturen zouden hebben opgemaakt.

Bedrijf 1 B.V. is één van de twee recyclingbedrijven en Verdachte is hiervan de bestuurder. De politie stuitte op Bedrijf 1 B.V. in verband met een ander opsporingsonderzoek genaamd ‘26Ephraim’. Naar aanleiding van dat onderzoek is op
10 december 2018 een Verdachte veroordeeld voor witwassen waarbij onder andere geldbedragen van Bedrijf 1 B.V. waren betrokken. De politie constateert in onderzoek ‘26TheVillage’ dat sprake is van atypische en branchevreemde overboekingen van geldbedragen van Bedrijf 1 B.V. naar andere bedrijven. Deze geldbedragen, van in totaal bijna zes miljoen euro, werden door de B.V. overgemaakt voor leveringen van afvalmateriaal en commissie. De politie vermoedt dat er aan de geldstromen geen goederenstromen ten grondslag lagen en dat de overgeboekte geldbedragen een criminele herkomst hebben. De politie heeft het vermoeden dat contant geld is afgeleverd bij Bedrijf 1 B.V. waarna de B.V. het geld op de bankrekeningen van de andere rechtspersonen stortte. Uit welk misdrijf deze geldbedragen afkomstig zouden zijn, is onbekend gebleven.

De verdenking komt erop neer dat Verdachte - al dan niet terwijl hij feitelijk leiding gaf aan Bedrijf 1 B.V. - zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende strafbare feiten:

  • Feit 1: samen met anderen, (gewoonte)witwassen of schuldwitwassen van in totaal bijna zes miljoen euro, in de periode van 20 oktober 2016 tot en met 16 juli 2018,

  • Feit 2: het valselijk opmaken van (een deel van) de bedrijfsadministratie door ten onrechte op te nemen dat er tegen betaling afvalmaterialen zijn geleverd aan Bedrijf 1 B.V., in de periode van 1 januari 2017 tot en met 8 maart 2021.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De verdediging stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vervolging vanwege het opgewekte vertrouwen dat de verdenking ten aanzien van Verdachte geen gevolg zou krijgen. Verdachte is in een ander strafrechtelijk onderzoek ‘26Ephraim’ als Verdachte gehoord en aan het onderhavige onderzoek ‘26TheVillage’ liggen volgens de verdediging grotendeels dezelfde feiten ten grondslag. Een parketsecretaris heeft in onderzoek ‘26Ephraim’ op 6 april 2018 een e-mail gestuurd naar de advocaat van Verdachte waarin onder meer staat: “In de bijlage treft u het verhoor aan van uw cliënt, dhr Verdachte. De politie heeft uw cliënt verhoord, daarbij de cautie gegeven, maar uw cliënt wordt dit moment niet als Verdachte aangemerkt.”.

De officieren van justitie stellen dat Verdachte op 5 februari 2019 voor het eerst als Verdachte is aangemerkt voor de transacties met de Bedrijf 2 bedrijven. Dit volgt ook uit het proces-verbaal van verdenking. In de e-mail van 6 april 2018 is uitdrukkelijk alleen gesproken over het bestaan van een verdenking op dat moment, niet over het al dan niet vervolgen van Verdachte of Bedrijf 1 B.V.

De rechtbank stelt vast dat Verdachte in onderzoek ‘26Ephraim’ gehoord is over drie overboekingen naar de Bedrijf 2 bedrijven, een overboeking van 19 januari 2017 naar Bedrijf 6 B.V. en over transacties met Bedrijf 7 B.V. in 2017. Verdachte is niet gehoord over de andere transacties met Bedrijf 6 B.V. en Bedrijf 7 B.V. en ook niet over transacties met Bedrijf 5 en Bedrijf 8.1 Aan de e-mail die Verdachte via zijn advocaat heeft ontvangen, kan naar het oordeel van de rechtbank geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat vervolging achterwege zou blijven. Nog los van het feit dat de e-mail is verzonden door de parketsecretaris in een ander strafrechtelijk onderzoek dan het onderhavige, schrijft de parketsecretaris dat Verdachte op ‘dit moment’ niet als Verdachte wordt aangemerkt. Door dit gemaakte voorbehoud kon bij Verdachte niet het gerechtvaardigd vertrouwen zijn gewekt dat hij op een later moment evenmin vervolgd zou worden.

Het standpunt van de officier van justitie

De officieren van justitie vinden dat feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

De officieren van justitie stellen dat sprake is van witwassen zonder een bekend gronddelict. Er is sprake van een witwasvermoeden op basis van de branchevreemde transacties, het ontbreken van documentatie waaruit blijkt dat de gefactureerde goederen of diensten daadwerkelijk zijn geleverd en het feit dat er geen documentatie is aangetroffen ten aanzien van de inkoop van schroot door de rechtspersonen die schroot aan Bedrijf 1 B.V. leverden. Tegenover dit witwasvermoeden staat volgens de officieren van justitie geen concrete, min of meer verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring van Verdachte over een legale herkomst van deze geldbedragen. De officieren van justitie stellen dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte pleegde dit feit volgens de officieren van justitie samen met anderen.

De valsheid in geschrift, feit 2, kan volgens de officieren van justitie ook bewezen worden. Op de facturen staat vermeld dat er goederen zijn geleverd, terwijl die leveringen nooit hebben plaatsgevonden. De facturen zijn daarom valselijk opgemaakt. De officieren van justitie stellen dat Verdachte op één onderdeel vrijgesproken moet worden. Dat betreft de commissiefactuur gericht aan Bedrijf 5. Die factuur ziet niet op de levering van goederen zoals in de tenlastelegging is opgenomen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging stelt zich op het standpunt dat Verdachte vrijgesproken moet worden van beide feiten.

De verdediging stelt dat er geen sprake is van een gerechtvaardigd witwasvermoeden. De hypothese van het OM dat contant crimineel geld bij Bedrijf 1 B.V. is afgeleverd en vervolgens is omgezet naar giraal geld, is niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. Er zijn geen grote (contante) geldbedragen onder Verdachte aangetroffen. Ook van het bezit van luxegoederen of een exorbitante levensstijl van Verdachte is niet gebleken. De gang van zaken ten aanzien van de transacties wijkt, anders dan het OM stelt, niet af van de normale bedrijfsvoering. Er wordt niet voldaan aan de tweede stap van het zes stappenplan waardoor Verdachte vrijgesproken moet worden van gewoonte- en schuldwitwassen.

Daarbij komt dat Verdachte een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd. Onder meer door middel van de brief van 3 juni 2021. Het OM heeft vervolgens onvoldoende onderzoek verricht naar deze verklaring waardoor het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is bewezen en Verdachte vrijgesproken moet worden.

De verdediging wijst er verder op dat de overgeboekte gelden door Bedrijf 1 B.V., zoals opgenomen in de tenlastelegging, niet ‘afkomstig zijn uit enig misdrijf’ nu de gelden giraal zijn gestort vanaf de bankrekeningen waarop slechts de legale bedrijfsliquiditeiten stonden. Van vermenging met eventuele gelden afkomstig uit enig misdrijf is geen sprake. Nergens blijkt immers uit dat contante van misdrijf afkomstige bedragen vermengd geraakt zouden zijn met legale gelden op de bankrekeningen. Ook om deze reden dient Verdachte vrijgesproken te worden.

De verdediging verzoekt rekening te houden met het feit dat Verdachte ernstig benadeeld is in het leveren van tegenbewijs doordat het OM geen voortvarend onderzoek heeft gedaan. Tot slot stelt de verdediging dat de sepotbeslissing van het OM ten aanzien van naam 2 en naam 3 ook moet doorwerken ten aanzien van Verdachte, omdat de bewijsconstructie hetzelfde is.

Verdachte dient volgens de verdediging ook van feit 2, valsheid in geschrift, vrijgesproken te worden. De facturen bevatten geen onjuistheden en zijn daarom niet vals.

Het oordeel van de rechtbank

Vaststaande feiten en omstandigheden

Overboekingen en handelsactiviteiten rechtspersonen

Bedrijf 1 B.V. heeft geldbedragen overgeboekt vanaf haar zakelijke bankrekening naar diverse bedrijven: de Bedrijf 2 bedrijven (te weten: Bedrijf 3 B.V., Bedrijf 4 B.V. en Bedrijf 2 B.V.), Bedrijf 5, Bedrijf 6 B.V., Bedrijf 7 B.V. en Bedrijf 8. Uit het onderzoek naar de overboekingen en de bedrijven volgt onder meer het volgende.

Op 20 september 2017 maakte Bedrijf 1 B.V. drie geldbedragen van in totaal €1.033.445,84 over naar de bankrekeningen van drie Bedrijf 2 bedrijven (Bedrijf 2 B.V., Bedrijf 3 B.V. en Bedrijf 4 B.V.). De creditfacturen zijn in de administratie van Bedrijf 1 B.V. aangetroffen. De facturen en betalingen zouden verband houden met de levering van een grote partij afvalmaterialen door de Bedrijf 2 bedrijven aan Bedrijf 1 B.V.

De Bedrijf 2 bedrijven zijn op 5 juni 2014 ingeschreven in de Kamer van Koophandel met als omschrijving activiteit: “(Groot)handel in (onder andere) groenten en fruit; Markthandel in aardappelen, groenten en fruit”. naam 4 was de directeur en aandeelhouder van de Bedrijf 2 bedrijven. De handelsactiviteiten van Bedrijf 2 zijn op
20 maart 2015 door de Kamer van Koophandel doorgehaald vanwege inactiviteit en op
15 juni 2017 zijn de bedrijven door de Kamer van Koophandel uitgeschreven vanwege het ontbreken van bekende baten bij de rechtspersonen.

In de periode januari en maart 2017 heeft Bedrijf 1 B.V. drie geldbedragen van in totaal €223.071,40 overgemaakt naar de bankrekening van Bedrijf 5. De creditfacturen zijn bij Bedrijf 1 B.V. en Bedrijf 5 aangetroffen en zien op de levering van (roestvrij)staal en de betaling van commissie. De eenmanszaak Bedrijf 5 staat in de Kamer van Koophandel, zoals de Bedrijfsnaam al doet vermoeden, ingeschreven als een groothandel in fruit.

Bedrijf 1 B.V. heeft in de periode oktober 2016 tot en met januari 2017 zesmaal een geldbedrag overgemaakt naar Bedrijf 6 B.V. van in totaal €1.398.017,54 voor de levering van schroot door of namens de laatstgenoemde B.V. De creditfacturen zijn bij beide bedrijven aangetroffen.

Bedrijf 6 B.V. houdt zich volgens de beschrijving in de Kamer van Koophandel bezig met holdingactiviteiten, besturen, beheren van onroerende zaken en met het adviseren van (rechts)personen op het gebied van onroerende zaken. Medeverdachte 1 is via een stichting enig aandeelhouder en bestuurder van deze B.V.

Het vierde Bedrijf waaraan Bedrijf 1 B.V. geld heeft overgemaakt, betreft Bedrijf 7 B.V. Bedrijf 1 B.V. heeft zestien geldbedragen overgemaakt van in totaal €2.883.438,07. De creditfacturen van maart 2017 tot en met februari 2018 zijn bij Bedrijf 1 B.V. aangetroffen. Tien van de zestien facturen werden aangetroffen in de administratie van Bedrijf 7 B.V. van het administratiekantoor Virodi. De betalingen werden verricht omdat door of namens Bedrijf 7 B.V. schroot werd afgeleverd aan Bedrijf 1 B.V.

Bedrijf 7 B.V. is volgens de omschrijving in de Kamer van Koophandel een holding. Voor 23 mei 2018 was Medeverdachte 2 de bestuurder en daarna
Medeverdachte 4. Bedrijf 7 B.V. is op 5 maart 2020 ontbonden.

Tot slot zijn er in de periode juni en juli 2018 drie betalingen geweest van Bedrijf 1 B.V. aan Bedrijf 8 van in totaal €400.292. De (credit)facturen zijn bij beide bedrijven aangetroffen en hielden verband met het leveren van schroot door of namens Bedrijf 8 aan Bedrijf 1 B.V.

Bedrijf 8 is een Spaans Bedrijf dat wordt bestuurd door Medeverdachte 3. De bedrijfsactiviteiten van deze onderneming worden omschreven als promotie, management, bemiddeling en verkoop- en verhuurbemiddeling van onroerend goed.

Ontbreken documentatie leveringen

Anders dan de aangetroffen (credit)facturen, zijn er geen andere documenten aangetroffen zoals weegbonnen, begeleidingsbrieven afvalvervoer en vrachtbrieven/CMR’s die wijzen op de levering van goederen door bovengenoemde bedrijven aan Bedrijf 1 B.V. Voor Bedrijf 8 geldt dat in een bedrijfspand van Medeverdachte 3 facturen met weegbonnen zijn aangetroffen. Deze weegbonnen zijn niet bij Bedrijf 1 B.V. aangetroffen.

Ontbreken documentatie inkoop

De bovenstaande bedrijven hebben blijkens de creditfacturen schroot aan Bedrijf 1 B.V. verkocht. Er is geen documentatie in de bedrijfsadministraties aangetroffen waaruit volgt dat zij op hun beurt schroot hebben ingekocht bij derden of anderszins hebben verkregen.

Geen contant geld aangetroffen

Het OM vermoedt dat er in werkelijkheid geen afval, maar contant geld bij Bedrijf 1 B.V. is gebracht. Bedrijf 1 B.V. zou vervolgens gelijke bedragen – al dan niet na aftrek van een ‘fee’– via de bank overgeboekt hebben naar de bovengenoemde bedrijven. Uit het dossier volgen geen feiten en omstandigheden die dit vermoeden ondersteunen. Er is geen contant geld aangetroffen en er is geen informatie voorhanden over contante stortingen die hiermee verband zouden (kunnen) houden.

Juridisch kader witwassen

In deze zaak wordt Verdachte verweten geldbedragen te hebben witgewassen zonder dat duidelijk is uit welk misdrijf deze geldbedragen afkomstig zouden zijn. Het betreft witwassen zonder aangeduid gronddelict. De geldbedragen dienen ‘uit enig misdrijf afkomstig’ te zijn om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen. Er is sprake van een voorwerp afkomstig uit enig misdrijf, in het geval het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Om te beoordelen of het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen kan worden, gebruikt de rechtbank het zes-stappenplan dat uit de rechtspraak volgt.

Stap 1: Geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict

Het specifieke gronddelict is onbekend of kan niet bewezen worden.

Stap 2: Een vermoeden van witwassen

Het OM draagt feiten en omstandigheden voor het vermoeden van witwassen aan. Deze feiten en omstandigheden moeten van zodanige aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.

Stap 3: Verklaring van de Verdachte

Als sprake is van een witwasvermoeden, mag van de Verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp waarvan wordt vermoed dat het uit misdrijf afkomstig is.

Stap 4: Eisen aan de verklaring van de Verdachte

De verklaring over de herkomst van het voorwerp moet concreet, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn.

Stap 5: Onderzoek OM

Zodra het door de Verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het OM om nader onderzoek te doen naar de verklaring van Verdachte over de alternatieve herkomst van het voorwerp.

Stap 6: Conclusie

Uit de resultaten van het onderzoek door het OM zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, zal een bewezenverklaring volgen voor het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’. Als het nader gedane onderzoek een criminele herkomst van het voorwerp uitsluit, kan het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet bewezen worden en zal vrijspraak volgen.

De rechtbank past de stappen in de volgende paragraaf toe.

Toepassen van het zes stappenplan

Stap 1 - Geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict

In deze zaak zijn er geen specifieke misdrijven genoemd die erop duiden waar het witgewassen voorwerp, het geld, vandaan komt. Het strafblad van Verdachte laat die conclusie niet toe en Verdachte valt niet in verband te brengen met concrete (eigen of andermans) misdrijven. De rechtbank komt daarom toe aan stap 2.

Stap 2 - Vermoeden van witwassen

Bedrijf 1 B.V. heeft naar de verschillende bedrijven, genoemd in de tenlastelegging, geldbedragen overgemaakt. De officieren van justitie hebben onder andere de volgende feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan zij van mening zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen:

a   Branchevreemde en atypische transacties;

b   Ontbreken van weegbonnen, begeleidingsbrieven en vrachtbrieven;

c   Ontbreken van documentatie ten aanzien van de inkoop van schroot door de bedrijven die aan Bedrijf 1 B.V. leverden;

d   Summiere/vage omschrijving en specificatie op facturen.

Deze feiten en omstandigheden zijn op alle transacties tussen Bedrijf 1 B.V. en de bovengenoemde bedrijven van toepassing. De rechtbank behandelt per rechtspersoon de gestelde feiten en omstandigheden. De feiten en omstandigheden moeten van zodanige aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.

Transacties Bedrijf 2

De officieren van justitie stellen dat de transacties tussen Bedrijf 1 B.V. en de Bedrijf 2 bedrijven branchevreemd en atypisch zijn, omdat de omschrijving van de handelsactiviteiten van de Bedrijf 2 bedrijven in de Kamer van Koophandel niet aansluiten bij de handelsactiviteit van Bedrijf 1 B.V. die zich bezighoudt met het recyclen van afvalmaterialen. Verdachte bestrijdt dat het branchevreemde transacties betreffen. Bedrijf 1 B.V. handelt niet alleen met bedrijven uit de branche zoals metaalhandelaars, maar ook met bedrijven uit andere branches en particulieren. Sommigen van hen zijn eenmalige klanten en anderen zijn vaste klanten.

De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de omschrijving van de handelsactiviteiten bij de Kamer van Koophandel van de rechtspersonen niet overeenkomt met schroothandel, op zichzelf onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat de transacties branchevreemd of atypisch zijn. Het dossier bevat geen onderbouwing waaruit volgt dat het handelen met rechtspersonen buiten de recyclebranche afwijkt van de normale gang van zaken binnen Bedrijf 1 B.V.

De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat weegbonnen, begeleidingsbrieven en vrachtbrieven ontbreken in de administratie, bovendien onvoldoende is om bij te dragen aan het vermoeden van witwassen. Het dossier bevat geen, althans onvoldoende, bewijs waaruit volgt dat in de administratie van Bedrijf 1 B.V. met betrekking tot transacties met derden (buiten de tenlastelegging om) wel sprake was van opname van weegbonnen, begeleidingsbrieven en vrachtbrieven in de administratie. Ook op dit punt is onvoldoende bewijs voorhanden dat sprake is van een situatie die afwijkt van de normale gang van zaken binnen Bedrijf 1 B.V. en dat het aldus een omstandigheid is die bij moet dragen aan het vermoeden van witwassen.

Ook met betrekking tot de door het OM genoemde omstandigheid dat sprake zou zijn van vage omschrijvingen en specificatie op facturen volgt onvoldoende uit het dossier dat dit een afwijkende gang van zaken is ten opzichte van de normale gang van zaken binnen Bedrijf 1 B.V. Uit het dossier blijkt niet dat de facturen aan derden (buiten de tenlastelegging om) meer informatie omvatten.

De omstandigheid dat documentatie ontbreekt over de inkoop van schroot door de bedrijven die aan Bedrijf 1 B.V. leverden, in dit geval de Bedrijf 2 bedrijven, kan naar het oordeel van de rechtbank wel bijdragen aan het vermoeden van witwassen.

De rechtbank hecht ter onderbouwing van het witwasvermoeden ook waarde aan de volgende feiten en omstandigheden.

Getuige deed de administratie voor de Bedrijf 2 bedrijven en verklaart dat Bedrijf 2 geen bezittingen, opslagterreinen, loodsen en containers had. Het is hem onbekend waar de afvalmaterialen opgeslagen zouden moeten zijn en waar het staal vandaan zou komen. Hij heeft geen inkoop van staal in de administratie gezien.

De bestuurder van de Bedrijf 2 bedrijven en Verdachte kunnen geen namen noemen van de vervoerder, terwijl er een grote partij afval is vervoerd.

De Bedrijf 2 bedrijven waren bovendien bedrijfsmatig al geruime tijd niet meer actief en formeel ontbonden toen Verdachte geldbedragen overmaakte voor geleverd schroot.

De ING-bank heeft de financiële transacties op 8 november 2017 als ongebruikelijk gemeld bij de Financial Intelligence Unit (hierna: FIU) Nederland. De meldingen hebben betrekking op naam 4, de Bedrijf 2 bedrijven, Verdachte en Bedrijf 1 B.V. Zoals ook hiervoor is aangehaald, meldt de ING dat de geldbedragen door de Bedrijf 2 bedrijven zijn ontvangen terwijl deze in de Kamer van Koophandel zijn uitgeschreven. Verder meldt de ING dat het, volgens de bank, een branchevreemde onderneming betreft en dat de geldbedragen via de Bedrijf 2 bedrijven direct zijn geboekt naar de privérekening van naam 4. De betreffende transacties zijn op 11 december 2017 door de FIU verdacht verklaard.

Deze feiten en omstandigheden roepen vragen op en kunnen bijdragen aan een vermoeden van witwassen.

Desondanks is de rechtbank van oordeel dat een belangrijke schakel ontbreekt. De genoemde feiten en omstandigheden zeggen namelijk niets over de áfkomst van de door Bedrijf 1 B.V. overgeboekte geldbedragen. Het staat vast dat die betreffende geldbedragen van de zakelijke bankrekening van Bedrijf 1 B.V. overgemaakt zijn naar de Bedrijf 2 bedrijven. Het scenario zoals geschetst door het OM, dat er van misdrijf afkomstige contante bedragen bij Bedrijf 1 B.V. zijn afgeleverd en dat deze vervolgens zijn vermengd met het legale banksaldo van Bedrijf 1 B.V., wordt niet door bewijsmiddelen ondersteund. Grote contante geldbedragen of extreem veel luxegoederen bijvoorbeeld zijn niet aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde feiten en omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat de overgeboekte geldbedragen die afkomstig zijn van de zakelijke bankrekening van Bedrijf 1 B.V. – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf.

De rechtbank kan op basis van de feiten en omstandigheden niet vaststellen dat deze van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de derde stap van het zes stappen-arrest. Het bestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig’ kan niet bewezen worden.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties met de Bedrijf 2 bedrijven en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties van Bedrijf 1 B.V. met de Bedrijf 2 bedrijven. Zij spreekt hem hiervan dan ook vrij.

Transacties Bedrijf 5

De overweging die bij de Bedrijf 2 transacties geldt, geldt ook bij deze transacties. De rechtbank acht het argument dat de omschrijving van de handelsactiviteiten van de bedrijven (waaronder Bedrijf 5) niet overeenkomt met de handel van Bedrijf 1 B.V. op zichzelf onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de transacties branchevreemd of atypisch zijn en dat dit aldus zou kunnen bijdragen aan het vermoeden van witwassen.

Ook het ontbreken van weegbonnen, begeleidingsbrieven en vrachtbrieven rechtvaardigt onvoldoende het vermoeden van witwassen, nu onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een afwijkende situatie ten opzichte van de normale gang van zaken binnen Bedrijf 1 B.V. Hetzelfde geldt voor de door het OM genoemde omstandigheid dat sprake zou zijn van vage omschrijvingen en specificaties op facturen.

De omstandigheid dat documentatie ontbreekt over de inkoop van schroot door de bedrijven die aan Bedrijf 1 B.V. leverden, in dit geval Bedrijf 5, kan naar het oordeel van de rechtbank wel bijdragen aan het vermoeden van witwassen.

De rechtbank hecht ter onderbouwing van het witwasvermoeden ook waarde aan de volgende feiten en omstandigheden.

In een ander strafrechtelijk onderzoek ‘26Eufaula’ is het vermoeden gerezen dat Bedrijf 5 als katvanger of facilitator werd gebruikt door een criminele organisatie die het handelen in verdovende middelen en witwassen tot oogmerk had. Onder andere de persoons-, bedrijfs- en inloggegevens van naam 1 zijn aantroffen op een USB-stick bij naam 4 die voor onder andere lidmaatschap van deze criminele organisatie veroordeeld is. Het vermoeden van de politie en het OM is dat naam 1 hier op enigerlei wijze bij betrokken was.

De fruithandel heeft tussen oktober 2015 en 2 augustus 2017 met zijn bananenhandel ongeveer €600.000 verlies geleden. Dat de fruithandel in de periode januari en maart 2017 €223.071,40 van Bedrijf 1 B.V. ontvangt, vanwege commissie of handel in staalplaten, bestempelt de rechtbank, in het licht van het voorgaande, als opvallend.

Deze feiten en omstandigheden roepen vragen op en kunnen bijdragen aan een vermoeden van witwassen.

Desondanks is de rechtbank van oordeel dat ook in dit geval een belangrijke schakel ontbreekt. De genoemde feiten en omstandigheden zeggen namelijk niets over de áfkomst van de door Bedrijf 1 B.V. overgeboekte geldbedragen. Het staat vast dat die betreffende geldbedragen van de zakelijke bankrekening van Bedrijf 1 B.V. overgemaakt zijn naar Bedrijf 5. Het scenario zoals geschetst door het OM, dat er van misdrijf afkomstige contante bedragen bij Bedrijf 1 B.V. zijn afgeleverd en dat deze vervolgens zijn vermengd met het legale banksaldo van Bedrijf 1 B.V., wordt niet door bewijsmiddelen ondersteund. Grote contante geldbedragen of extreem veel luxegoederen bijvoorbeeld zijn niet aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde feiten en omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat de overgeboekte geldbedragen die afkomstig zijn van de zakelijke rekening van Bedrijf 1 B.V. – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf.

De rechtbank kan op basis van de feiten en omstandigheden niet vaststellen dat deze van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de derde stap van het zes stappen-arrest. Het bestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig’ kan niet bewezen worden.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties met Bedrijf 5 en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties van Bedrijf 1 B.V. met Bedrijf 5. Zij spreekt hem hiervan dan ook vrij.

Transacties Bedrijf 6 B.V.

Zoals eerder overwogen acht de rechtbank het argument van de officieren van justitie, dat het om branchevreemde en atypische transacties gaat, onvoldoende onderbouwd.

Ook het ontbreken van weegbonnen, begeleidingsbrieven en vrachtbrieven rechtvaardigt onvoldoende het vermoeden van witwassen, nu onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een afwijkende situatie ten opzichte van de normale gang van zaken binnen Bedrijf 1 B.V. Hetzelfde geldt voor de door het OM genoemde omstandigheid dat sprake zou zijn van vage omschrijvingen en specificaties op facturen.

De omstandigheid dat documentatie ontbreekt over de inkoop van schroot door de bedrijven die aan Bedrijf 1 B.V. leverden, in dit geval Bedrijf 6 B.V., kan naar het oordeel van de rechtbank wel bijdragen aan het vermoeden van witwassen.

De rechtbank heeft ook de volgende opvallende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.

In het geval van Bedrijf 6 B.V. ging het om grote hoeveelheden schroot en hoge geldbedragen. De FIU heeft meldingen gekregen op naam van de bestuurder van Bedrijf 6 B.V. en de rechtspersoon zelf. De ING-bank typeerde de overboekingen van Bedrijf 1 B.V. naar Bedrijf 6 B.V. als branchevreemd en ongebruikelijk. Daarnaast is het hele klantbeeld van Bedrijf 6 B.V. doorgemeld.

Deze feiten en omstandigheden roepen vragen op en kunnen bijdragen aan het vermoeden van witwassen.

Desondanks is de rechtbank van oordeel dat een belangrijke schakel ontbreekt. De genoemde feiten en omstandigheden zeggen namelijk niets over de áfkomst van de door Bedrijf 1 B.V. overgeboekte geldbedragen. Het staat vast dat die betreffende geldbedragen van de zakelijke bankrekening van Bedrijf 1 B.V. overgemaakt zijn naar Bedrijf 6 B.V. Het scenario zoals geschetst door het OM, dat er van misdrijf afkomstige contante bedragen bij Bedrijf 1 B.V. zijn afgeleverd en dat deze vervolgens zijn vermengd met het legale banksaldo van Bedrijf 1 B.V., wordt niet door bewijsmiddelen ondersteund. Grote contante geldbedragen of extreem veel luxegoederen bijvoorbeeld zijn niet aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde feiten en omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat de overgeboekte geldbedragen die afkomstig zijn van de zakelijke rekening van Bedrijf 1 B.V. – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf.

De rechtbank kan op basis van de feiten en omstandigheden niet vaststellen dat deze van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de derde stap van het zes stappen-arrest. Het bestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig’ kan niet bewezen worden.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties met Bedrijf 6 B.V. en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties van Bedrijf 1 B.V. met Bedrijf 6 B.V. Zij spreekt hem hiervan dan ook vrij.

Transacties Bedrijf 7 B.V.

Zoals hierboven overwogen acht de rechtbank het argument van de officieren van justitie, dat het om branchevreemde, atypische transacties gaat, onvoldoende onderbouwd.

Ook het ontbreken van weegbonnen, begeleidingsbrieven en vrachtbrieven rechtvaardigt onvoldoende het vermoeden van witwassen, nu onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een afwijkende situatie ten opzichte van de normale gang van zaken binnen Bedrijf 1 B.V. Hetzelfde geldt voor de door het OM genoemde omstandigheid dat sprake zou zijn van vage omschrijvingen en specificaties op facturen.

De omstandigheid dat documentatie ontbreekt over de inkoop van schroot door de bedrijven die aan Bedrijf 1 B.V. leverden, in dit geval Bedrijf 7 B.V., kan naar het oordeel van de rechtbank wel bijdragen aan het vermoeden van witwassen.

De rechtbank hecht ter onderbouwing van het witwasvermoeden ook waarde aan de volgende feiten en omstandigheden.

In het geval van Bedrijf 7 B.V. ging het om grote hoeveelheden schroot en hoge geldbedragen. De boekhouder van Bedrijf 7 B.V. heeft in overleg met het Bureau Financieel Toezicht een aantal meldingen bij de FIU ingediend over de bestuurder van de B.V. en de B.V. zelf. De betreffende transacties zijn op 7 september 2018 door de FIU als 'verdacht' gemeld. De bestuurder van Bedrijf 7 B.V. heeft aangegeven dat er tegenover de verkoop van schroot, inkoop van schroot heeft plaatsgevonden en dat de boekhouder de nota’s nog zou ontvangen. De betreffende nota's zijn nooit door de boekhouder ontvangen.

Deze feiten en omstandigheden roepen vragen op en kunnen bijdragen aan het vermoeden van witwassen.

Desondanks is de rechtbank van oordeel dat een belangrijke schakel ontbreekt. De genoemde feiten en omstandigheden zeggen namelijk niets over de áfkomst van de door Bedrijf 1 B.V. overgeboekte geldbedragen. Het staat vast dat die betreffende geldbedragen van de zakelijke bankrekening van Bedrijf 1 B.V. overgemaakt zijn naar Bedrijf 7 B.V. Het scenario zoals geschetst door het OM, dat er van misdrijf afkomstige contante bedragen bij Bedrijf 1 B.V. zijn afgeleverd en dat deze vervolgens zijn vermengd met het legale banksaldo van Bedrijf 1 B.V., wordt niet door bewijsmiddelen ondersteund. Grote contante geldbedragen of extreem veel luxegoederen bijvoorbeeld zijn niet aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde feiten en omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat de overgeboekte geldbedragen die afkomstig zijn van de zakelijke rekening van Bedrijf 1 B.V. – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf.

De rechtbank kan op basis van de feiten en omstandigheden niet vaststellen dat deze van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de derde stap van het zes stappen-arrest. Het bestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig’ kan niet bewezen worden.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties met Bedrijf 7 B.V. en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties van Bedrijf 1 B.V. met Bedrijf 7 B.V. Zij spreekt hem hiervan dan ook vrij.

Transacties Bedrijf 8

Zoals hierboven overwogen acht de rechtbank het argument van de officieren van justitie, dat het om branchevreemde, atypische transacties gaat, onvoldoende onderbouwd.

Ook het ontbreken van begeleidingsbrieven en vrachtbrieven rechtvaardigt onvoldoende het vermoeden van witwassen, nu onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een afwijkende situatie ten opzichte van de normale gang van zaken binnen Bedrijf 1 B.V. Hetzelfde geldt voor de door het OM genoemde omstandigheid dat sprake zou zijn van vage omschrijvingen en specificaties op facturen.

De omstandigheid dat documentatie ontbreekt over de inkoop van schroot door de bedrijven die aan Bedrijf 1 B.V. leverden, in dit geval Bedrijf 8, kan naar het oordeel van de rechtbank wel bijdragen aan het vermoeden van witwassen.

De rechtbank hecht ter onderbouwing van het witwasvermoeden ook waarde aan de volgende feiten en omstandigheden.

In tegenstelling tot de andere transacties zijn in het geval van de transacties tussen Bedrijf 1 B.V. en Bedrijf 8 in een bedrijfspand van de bestuurder van Bedrijf 8 wél weegbonnen en creditfacturen van Bedrijf 1 B.V. aangetroffen en daarnaast ook facturen van Bedrijf 8 gericht aan Bedrijf 1 B.V. Dezelfde creditfacturen van Bedrijf 1 B.V. zijn ook bij Bedrijf 1 B.V. aangetroffen, maar hierbij zijn geen weegbonnen aangetroffen.

De (credit)facturen en de weegbonnen bevatten enkele bijzonderheden. Op de creditfactuur en weegbon van 29 juni 2018 staat een kenteken genoteerd, dat niet, zoals de factuur vermeldt, toebehoort aan een trailer, maar aan een personenauto. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk, gelet op het gewicht van de afvalmaterialen, dat een personenauto het schroot heeft vervoerd. Voor de facturen en weegbonnen van 3 en 4 juli 2018 geldt dat de genoteerde kentekens niet bestaan.

Op de weegbonnen van 3 en 4 juli 2018 staat bovendien precies dezelfde hoeveelheid netto kilogram geleverd schroot genoteerd. Ook is het aantal kilogram hout dat in het schroot zou zitten, en van de netto hoeveelheid is afgetrokken, precies evenveel. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat op beide dagen exact dezelfde hoeveelheid kilogram schroot en afvalhout is geleverd.

Tot slot is het opvallend dat ten aanzien van de transacties op 3 en 4 juli 2018 zowel door Bedrijf 1 B.V. als door Bedrijf 8 (credit)facturen zijn opgemaakt met daarop hetzelfde factuurbedrag, maar hele andere hoeveelheden en prijzen.

Deze feiten en omstandigheden roepen vragen op en kunnen bijdragen aan het vermoeden van witwassen.

Desondanks is de rechtbank ook wat betreft deze transacties van oordeel dat een belangrijke schakel ontbreekt. De genoemde feiten en omstandigheden zeggen namelijk niets over de áfkomst van de door Bedrijf 1 B.V. overgeboekte geldbedragen. Het staat vast dat die betreffende geldbedragen van de zakelijke bankrekening van Bedrijf 1 B.V. overgemaakt zijn naar Bedrijf 8. Het scenario zoals geschetst door het OM, dat er van misdrijf afkomstige contante bedragen bij Bedrijf 1 B.V. zijn afgeleverd en dat deze vervolgens zijn vermengd met het legale banksaldo van Bedrijf 1 B.V., wordt niet door bewijsmiddelen ondersteund. Grote contante geldbedragen of extreem veel luxegoederen bijvoorbeeld zijn niet aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde feiten en omstandigheden niet tot de conclusie kunnen leiden dat de overgeboekte geldbedragen die afkomstig zijn van de zakelijke rekening van Bedrijf 1 B.V. – onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf. 

De rechtbank kan op basis van de feiten en omstandigheden niet vaststellen dat deze van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de derde stap van het zes stappen-arrest. Het bestanddeel ‘uit enig misdrijf afkomstig’ kan niet bewezen worden.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat Verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties met Bedrijf 8 en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen ten aanzien van de transacties van Bedrijf 1 B.V. met Bedrijf 8. Zij spreekt hem hiervan dan ook vrij.

Conclusie witwassen

De rechtbank kan op basis van de feiten en omstandigheden niet vaststellen dat deze van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. De rechtbank spreekt Verdachte vrij van gewoontewitwassen dan wel het feitelijk leiding geven daaraan, omdat zij niet kan vaststellen dat de geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf.

De rechtbank zal Verdachte om dezelfde reden ook vrijspreken van schuldwitwassen.

Conclusie valsheid in geschrift

Naast de witwasverdenking wordt Verdachte ook verweten dat hij als bestuurder van Bedrijf 1 B.V. valse facturen heeft opgemaakt. Op de facturen staat vermeld dat er goederen zijn geleverd aan Bedrijf 1 B.V., terwijl die leveringen volgens de officieren van justitie nooit hebben plaatsgevonden. De facturen zijn daarom, zo stelt het OM, valselijk opgemaakt. De officieren van justitie hebben in overeenstemming met deze geschetste gang van zaken, de taak om te bewijzen dat er geen goederenstroom heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat het OM zich hiermee in een lastige bewijspositie bevindt. Het OM dient immers aan te tonen dat iets niet heeft plaatsgevonden.

De rechtbank overweegt enerzijds dat sprake is van opmerkelijke feiten en omstandigheden met betrekking tot de transacties. De rechtbank denkt daarbij aan het feit dat er geen documentatie in de bedrijfsadministraties is aangetroffen waaruit volgt dat de bedrijven die schroot aan Bedrijf 1 B.V. hebben geleverd, schroot hebben ingekocht of anderszins hebben verkregen, terwijl het om grote hoeveelheden schroot ging. Anderzijds heeft de rechtbank in de vorige paragraaf ook kanttekeningen geplaatst bij de omstandigheden die volgens het OM bij zouden moeten dragen aan het vermoeden van witwassen en de stelling van het OM dat er in het geheel geen sprake was van een goederenstroom richting Bedrijf 1 B.V. De stelling van het OM dat contante bedragen bij Bedrijf 1 B.V. zijn afgeleverd in plaats van afvalgoederen, wordt niet door bewijsmiddelen ondersteund. Er zijn bovendien ook andere denkbare manieren om aan schroot te komen, zoals het scenario dat de bedrijven als tussenpersoon fungeerden tussen een (schroot)leverancier en Bedrijf 1 B.V.

De rechtbank concludeert dat er weliswaar aanwijzingen in het dossier te vinden zijn dat een goederenstroom ontbreekt, maar dat deze mede in het licht van de verklaringen van de Verdachten, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs leveren dat er geen goederenstroom is geweest en dat er dus vals gefactureerd is. De rechtbank zal Verdachte ook van feit 2 vrijspreken.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^