Gewasbeschermingsmiddel leveren zonder informatie te eisen over certificaat en gebruik overeenkomstig toepassingsvoorwaarden levert geen strafvaar feit op

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 juli 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3953

De artikelen 33 en 55 van de EG-verordening 1107/2009 inzake gewasbescherming en biociden, het artikel 20 van de Wet gewasbescherming en biociden beogen te voorkomen dat onveilige bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Deze bepalingen richten zich tot de gebruiker van bestrijdingsmiddelen en vormen geen basis voor een strafrechtelijk verwijt aan de leverancier, ten opzichte van wie de koper in strijd met de Toepassingsvoorwaarden van de Stichting Certificatie, Distributie en Gewasbescherming niet heeft aangetoond te voldoen aan die Toepassingsvoorwaarden. Verdachte had het gewasbeschermingsmiddel Admire van Bayer geleverd aan een koper zonder van deze koper informatie te eisen over zijn certificaat en of hij het middel overeenkomstig de Toepassingsvoorwaarden gebruikt. De gedraging wordt wel bewezen verklaard, maar levert geen strafvaar feit op. Verdachte wordt ontslagen van rechtsvervolging.

Standpunt van de verdediging

Volgens de verdediging kan verdachte geen strafrechtelijk verwijt worden gemaakt. Zij is immers niet de normadressant van de tenlastegelegde verboden en geboden. Verdachte is uitsluitend distributeur van het middel Admire, maar zij is geen gebruiker van het middel. Artikel 20 lid 1 Wet gewasbescherming en biociden (Wgb) jo artikel 55 jo artikel 31 lid 2 van de EG-Verordening richten zich enkel tot de gebruiker en niet ook tot de distributeur van het middel.

Artikel 1 lid 1 Sr verhindert dat de verbodsbepaling van artikel 20 lid 1 Wet gewasbescherming en biociden (Wgb), dat ziet op het juiste gebruik van het middel, naar analogie (ook) geldt voor de distributeur. Datzelfde geldt voor een voorschrift van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CDG). Bovendien bepaalt het voorschrift dat de distributeur moet nagaan of de koper aan die voorschriften voldoet. Maar de distributeur heeft geen wettelijke bevoegdheden. Voorts toont het dossier niet aan dat bedrijf 1 de voorschriften van het CTGB heeft overschreden, laat staan dat het handelen van bedrijf 1 strafrechtelijk valt toe te rekenen aan verdachte. Deze koper heeft naar eer en geweten hokjes aangekruist en de verplichte certificaten waren nog niet beschikbaar.

De verdediging wijst erop dat ook in Bijlage XIII van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden een overtreding van artikel 20 eerste lid Wgb en artikel 55 EG-Verordening nader wordt geduid als: "Verkeerd gebruik van een gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof."

Verder plaatst de verdediging kanttekeningen bij de keuze voor het strafrechtelijk traject, waarvoor in afstemming met het openbaar ministerie slechts wordt gekozen indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan daartoe aanleiding geven.

Tenslotte is de verklaring die door bedrijf 1 moet worden ingevuld toegesneden op de glastuinbouw, maar bedrijf 1 gebruikte het middel voor boldompeling.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie mr. I.M. Koopmans heeft gevorderd:

  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;

  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van €4.000,00.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat ingevolgde artikel 32, tweede lid, van de EG-verordening in de toelating voorschriften worden gesteld voor het op de markt brengen en het gebruik van een middel. Het kan daarbij ook gaan om beperkingen van de distributie. Voorts vond de verkoop plaats onder het regime van de gecontroleerde distributie van de CDG, die inzake de nieuwe wetgeving en de toepassingsvoorwaarden expliciet de professionele marktdeelnemers heeft geïnformeerd.

Uit de tekst van artikel 55 van de EG-verordening blijkt niet dat deze enkel en alleen betrekking heeft op de gebruiker. Gebruik moet ruim worden opgevat omdat de Europese wetgever heeft beoogd de normadressant niet te beperken tot de gebruiker. Ook artikel 20 Wgb maakt dat onderscheid niet.

De leverancier wordt niet opgezadeld met een onmogelijke verplichting. Hij mocht eenvoudigweg niet leveren aan een koper die niet aantoonde aan de voorwaarden te voldoen en geen certificaat overlegde. Of een certificaat al dan niet is vervalst, is een latere vraag. De considerans van de EG-verordening is heel duidelijk: de industrie moet aantonen dat een middel veilig is. De industrie en distributeurs hebben daarbij een grote verantwoordelijkheid en het is begrijpelijk dat aan verkopende partijen eisen worden gesteld.

Ingevolge artikel 167 Sv kan de officier zelfstandig tot vervolging beslissen. Deze beslissing leent zich slecht in uitzonderlijke gevallen voor een rechtelijke toetsing. Het is begrijpelijk dat bij overtredingen met mogelijk ernstige gevolgen, zoals hier de bedreiging van de gezondheid en het milieu, eerder voor het strafrechtelijke traject wordt gekozen.

De beoordeling door de politierechter

Verdachte heeft op de data en periode zoals gemeld in de tenlastelegging (te Kapelle, verdachte zetelt in Wemeldinge, gemeente Kapelle, of elders in Nederland, de zetel van koper) de insecticide Admire, geproduceerd door bedrijf 2, heeft verkocht en afgeleverd aan bedrijf 2. Deze koper heeft niet voorafgaande aan de verkoop en levering door verdachte – al dan niet middels een melding – aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 1 (koop) van de toepassingsvoorwaarden van de Stichting Certificatie Distributie en Gewasbeschermingsmiddelen (CDG).

Allereerst concludeert de politierechter op grond van het dossier dat verdachte de haar verweten gedraging heeft gepleegd. Daarover verschillen ook de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte niet van mening. Daarom ligt een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten voor de hand.

Ten aanzien van de vraag of na bewezenverklaring de gedraging kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit, heeft de politierechter het volgende overwogen.

De politierechter heeft de achtergrond en de systematiek van de regelgeving inzake gewasbescherming en biociden bezien. Deze regelgeving tracht twee belangen met elkaar in evenwicht te brengen: (1) Het belang om planten te kunnen telen en daartoe de teelt te beschermen tegen schadelijke organismen en tegen onkruid en (2) het belang van voorkomen van - risico op - schade voor mens, dier en het milieu.

Voormelde belangen worden nagestreefd middels regelgeving te weten:

  • De EG-verordening 1107/2009 van 21-10-2009;

  • De Wet van 2007;

  • Het Besluit (AMvB);

  • De Regeling (Ministeriële verordening).

De Toepassingsvoorwaarden van Admire van 15 maar 2017 van de Stichting Certificatie Distributie en Gewasbeschermingsmiddelen (CDG) lijken deze wettelijke regeling inhoudelijk aan te vullen en worden hieronder apart besproken.

De Verordening, de Wet, het Besluit en de Regeling bevatten de volgende instrumenten die op elkaar aansluiten en elkaar aanvullen:

Toelating en goedkeuring van middelen

Hierin worden onderwerpen geregeld zoals de procedure van toelating, de werkprogramma’s, de eventuele verlening, de herziening, wijziging van de goedkeuring, de vrijstellingen, de wederzijdse erkenning in lidstaten en soortgelijke onderwerpen.

Hoofdstukken I t/m VI de EG-verordening, met hetzelfde systeem in de Wet, het Besluit en de Regeling. In die hoofdstukken staan ook:

Communicatie en gebruiksvoorschriften

Hierin worden onderwerpen geregeld zoals vereisten aan het gebruik van de middelen en hoe daarover moet worden gecommuniceerd: de etikettering waar de voorschriften voor het gebruik op moeten worden vermeld en de informatievoorziening tussen lidstaten over de toelating, de testen en onderzoek enzovoort.

In het kader van de etikettering is in Hoofdstuk III (Afdeling 2) van de EG-verordening artikel 55 opgenomen (verkort): het gebruik van toegelaten middel moet op de juiste wijze geschieden, in ieder geval overeenkomstig artikel 31 ( = toelating en gebruiksvoorschriften op het etiket) en de Richtlijn 2009/128/EG art 14 en bijl. III.

Met deze regelgeving wordt beoogd dat de gebruiksvoorschriften reeds vóór de toelating duidelijk zijn. Daarom luidt de titel van artikel 31: “Inhoud van toelatingen”.

Controle en handhaving

Dit instrument is opgenomen in hoofdstuk VII van de Verordening en telt slechts twee artikelen waarvan in het kader van de beoordeling van de zaak slechts artikel 67 relevant is. Dit artikel regelt de controle van de keten van producent tot gebruiker, samengevat:

A. Producenten, importeurs, distributeurs en leveranciers houden een register bij waarin wordt vermeld van wie ze welk middel, wanneer en hoeveel hebben ontvangen en aan wie, wanneer en hoeveel ze van welk middel hebben geleverd;

B. Professionele gebruikers houden een register bij van wie ze welk middel, wanneer en hoeveelheid, hebben gekocht en wanneer, hoeveel, hoe, waar en in welke perioden en intervallen ze het toegelaten middel hebben gebruikt.

De toezichthouders kunnen de registers controleren, alsmede de certificering en eisen van vakbekwaamheid van A en B. Nergens in de Verordening, de Wet, het Besluit of de Regeling heeft de economische politierechter een bepaling aangetroffen waarin de partijen A en/of B iets kunnen of moeten eisen/controleren van elkaar. Slechts in artikel 74 van de Wet gewasbescherming en biociden wordt aan de leverancier de bevoegdheid toegekend om de koper om zijn legitimatiebewijs te vragen, een bepaling die niet het gebruik van middelen regardeert, maar waarborgt dat de verplichte registratie door de leverancier deugdelijke gegevens bevat.

Het vorenstaande brengt de economische politierechter tot het oordeel dat artikel 55 jo. artikel 31 van de EG-verordening voorschriften bevatten ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De leverancier gebruikt geen middelen. Uit het systeem van de EG-verordening, de plaats van de artikelen in de verordening en de bewoordingen van de artikelen volgt dat het gebruiksvoorschriften betreft die reeds in het stadium vóór de goedkeuring en toelating van het middel door de producent moeten worden vastgesteld in instructies en etikettering. Uiteraard mogen importeurs, distributeurs en leveranciers slechts handelen in deze goedgekeurde en toegelaten middelen. De via de etikettering of gebruiksaanwijzing tevoren (vóór de toelating) bekende gebruiksvoorschriften richten zich niet op de importeur, distributeur of leverancier, maar worden pas actueel bij het gebruik van het middel. De Memorie van Toelichting bij artikel 20 van de Wet gewasbescherming en biociden zegt het met zoveel woorden: “Slechts toegelaten middelen mogen worden verhandeld en gebruikt, zoals artikel 28 van de verordening bepaalt. Voorts mogen zij slechts volgens voorschrift worden gebruikt, hetgeen is vastgelegd in artikel 55 van de verordening.”

De verdachte kan als leverancier van Admire niet in strijd handelen met artikel 55 jo. 31 van de EG-verordening jo. artikel 1, tweede lid, van de Toepassingsvoorwaarden van de CDG.

Over deze Toepassingsvoorwaarden heeft de economische politierechter ten overvloede nog het volgende overwogen.

Het CDG, de stichting Certificatie Distributie en Gewasbeschermingsmiddelen, is een organisatie die voortkomt uit de in het eerste decennium levende politieke gedachte dat de branche zelf kan en moet waarborgen dat veilig wordt omgegaan met bestrijdingsmiddelen. Bedrijven spreken met elkaar, middels de brancheorganisatie naam 2 in Gouda, af hoe ze tezamen tot een verantwoordelijke distributie en gebruik willen komen. Niet alle bedrijven gaan met de afspraken akkoord, maar wanneer meer dan 60% van de bedrijven zich bij een afspraak heeft aangesloten, kan de Minister deze overeenkomst algemeen verbindend verklaren. Niet aangesloten bedrijven zijn dan toch aan de Toepassingsvoorwaarden voor een bepaald middel gebonden. Onderdeel van het “convenant” tussen overheid en bedrijfsleven was dat de branche de Stichting CDG moest oprichten die tot taak kreeg de uitvoering van de algemeen verbindend verklaarde overeenkomsten ter hand te nemen.

Het CDG ziet derhalve toe op de naleving en de voorschriften van de afspraken tussen bedrijven. Ten aanzien van de insecticide Admire van bedrijf 2 hebben de distributeurs/handelaren zich gecommitteerd aan de toepassingsvoorwaarden voor het middel. Dat is een civielrechtelijke aangelegenheid. Bij het haar opgedragen toezicht maakt de CDG gebruik van het civiele recht. Het CDG geeft overigens wel adviezen aan overheidsinstanties inzake gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De economische politierechter neemt aan, maar heeft daarvan geen voorbeelden kunnen vinden, dat het CDG ook overheidsinstanties die bij de handhaving zijn betrokken, adviseert.

Terzijde merkt de economische politierechter nog op dat de Wet gewasbescherming in artikel 90 bepaalt: “Het enkele feit dat een gedraging in strijd is met een wettelijke bepaling is niet voldoende om een sanctie op te leggen. Bij of krachtens de wet moet de bevoegdheid om voor die gedraging een bepaalde sanctie op te leggen uitdrukkelijk zijn toegekend” door de minister. De economische politierechter heeft geen bepaling kunnen vinden waarin de minister een bestuursrechtelijke – of strafrechtelijke bevoegdheid heeft toegekend aan de stichting CDG.

Uit het voorgaande concludeert de economische politierechter dat de voorschriften van de CDG niet voortkomen uit bestuursrechtelijke - of strafrechtelijke regelgeving. De voorschriften zijn civielrechtelijk van aard en zijn niet gegrond op een wettelijke strafbepaling. Zoals hiervoor reeds is aangehaald, kent de EG-Verordening (en de Wet, het Besluit en de Regeling) geen bepaling waarin de producent wordt verplicht een melding van de koper te ontvangen voordat hij een middel mag verkopen en leveren. Verdachte heeft mogelijk een toepassingsvoorwaarde van de CDG overtreden, maar voor dergelijke overtreding geldt het eigen handhavingsregime van de CDG. Het de tenlastelegging genoemde artikel 1, tweede lid, van de Toepassingsvoorwaarden CDG vormt geen basis voor een strafrechtelijk verwijt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^