Hof: Enkele omstandigheid dat medeverdachte op de hoogte was van omkoping en daarvan financieel heeft geprofiteerd is onvoldoende voor nauwe en bewuste samenwerking

Gerechtshof Den Haag 2 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1841

De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, verborgen in zeecontainers afkomstig uit Midden-Amerika, in Nederland en bovendien aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe.

In deze zaak (Onderzoek Focus) is sprake van transitcriminaliteit, een vorm van georganiseerde drugshandel op het logistieke knooppunt van de Rotterdamse haven waarbij gebruik is gemaakt van een dekmantelstructuur (fruitimportbedrijf) om zo het containertransport te legitimeren.

De verdachte heeft zich teneinde de invoer en voorbereiding tot invoer van handelshoeveelheden harddrugs in Nederland mogelijk te maken, schuldig gemaakt aan omkoping van een douaneambtenaar ter neutralisering van de invoercontroles. Tegen betaling van aanzienlijke geldbedragen zorgde deze douaneambtenaar ervoor dat containers waarin de verdovende middelen zich bevonden na aankomst en bij afhandeling in de haven in Rotterdam niet werden gecontroleerd.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft betoogd op de gronden zoals vermeld in de pleitnota – kort en zakelijk weergegeven – dat ten aanzien van de zaak Omkoping een bewezenverklaring zich dient te beperken tot de periode van oktober/november 2014 tot en met april 2015. In geval van bewezenverklaring en veroordeling dient de straf aanzienlijk te worden gematigd.

Het standpunt van de advocaten-generaal

De advocaten-generaal hebben op de gronden zoals vermeld in het schriftelijk requisitoir - kort en zakelijk weergegeven – gevorderd dat bewezenverklaring dient te volgen van de tenlastegelegde omkoping.

Het oordeel van het hof

In de tenlastelegging wordt de verdachte onder feit 4 het verwijt gemaakt dat hij in de periode 2 juni 2014 tot en met 17 april 2015 samen met medeverdachte 1 in Nederland de douaneambtenaar betrokkene 2, actief heeft omgekocht door hem – kort gezegd – geldbedragen te beloven en ook te hebben overhandigd om betrokkene 2 ertoe te bewegen om in strijd met zijn plicht containers met verdovende middelen zonder controle door te laten.

De verdachte heeft niet willen verklaren over zijn relatie met betrokkene 2. Betrokkene 2 was in de hiervoor genoemde periode werkzaam als douaneambtenaar bij de afdeling zeezaken op de afdeling pre-arrival en heeft wel verklaard over zijn contacten met de verdachte.

Volgens betrokkene 2 heeft hij – kort samengevat – als douaneambtenaar tegen betaling containers met cocaïne doorgelaten, ook voor de verdachte. Voor dat doorlaten van cocaïne kreeg hij doorgaans 7 ½ % van de opbrengst van de verdovende middelen en de verdachte liet aan betrokkene 2 weten wanneer de verdachte hem nodig had.

Betrokkene 2 verklaart dat hij vanaf de zomer van 2012 al contacten had met personen voor wie hij vanaf eind 2012 containers op “wit” zette. Er werd begonnen met het opzetten van een lijn door klanten te zoeken, verzenders te zoeken en containers te versturen met (dummy) ladingen. Het kost meer dan een half jaar om iets op te zetten volgens betrokkene 2. De personen met wie betrokkene 2 contact had stuurden de containers. Betrokkene 2 wist dat het telkens om cocaïne ging. Betrokkene 2 is met de verdachte in contact gekomen via betrokkene 1 die verklaart dat hij daartoe betrokkene 2 bezocht in diens zaak, zaaksnaam (het hof begrijpt: naam winkel betrokkene 2).

In samenhang met hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de zaken Maripa en Marajo acht het hof anders dan de raadsman de periode van de omkoping bewezen zoals tenlastegelegd.

Ontmoetingen tussen de verdachte en betrokkene 2 zijn door observaties en plaatsbepalingsapparatuur vastgesteld.

Wat betreft de omvang en frequentie van de betalingen overweegt het hof dat de verdachte noch betrokkene 2 daarover een verklaring hebben afgelegd.

Uit in de bewijsmiddelen opgenomen OVC-gesprekken blijkt echter dat het om grote bedragen in vaak grote coupures is gegaan.

Zo blijkt ook uit een OVC-gesprek van 22 november 2014 tussen de verdachte en medeverdachte 1 dat betrokkene 2 werkte voor een bepaald percentage. 

In een gesprek op 12 januari 2015 spreekt de verdachte over het aan betrokkene 2 geven van 250.000 euro en in een gesprek op 21 oktober 2014 van betrokkene 2 met betrokkene 3 spreekt betrokkene 2 over het mee pakken van 1.000 kilo en het daarmee verdienen van 10 miljoen euro.

Dat er ook daadwerkelijk betaald is, blijkt naar het oordeel van het hof uit de OVC-gesprekken van 22 februari 2015 waarin de verdachte met betrokkene 2 spreekt over een volgend keer allemaal klein, briefjes van € 50,- en van 11 maart 2015 waaruit blijkt dat betrokkene 2 aan het tellen is, alsmede uit een observatieverslag van 11 maart 2015 waaruit blijkt dat betrokkene 2 aan de verdachte een papier overhandigt.

Op basis van de gebezigde wettige bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat uit het handelen van de verdachte op grond van de uiterlijke verschijningsvorm en de feiten en omstandigheden van en rondom de betalingen volgt dat de verdachte betrokkene 2 heeft omgekocht zoals ten laste is gelegd.

Anders dan de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat medeverdachte 1 niet kan worden aangemerkt als medepleger van dit feit.

De enkele omstandigheid dat medeverdachte 1 op de hoogte was van de omkoping en daarvan financieel heeft geprofiteerd is naar het oordeel van het hof onvoldoende om een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten aan te nemen ten aanzien van de omkoping zelf.

Dat medeverdachte 1 samen met de verdachte zou hebben beslist over de vergoeding die betrokkene 2 zou ontvangen, kan naar het oordeel van het hof niet uit de in het dossier voorhanden bewijsmiddelen worden geconcludeerd.

Uit de desbetreffende opgenomen gesprekken blijkt niet meer en niet minder dan dat de verdachte en medeverdachte 1 spreken over aan betrokkene 2 te betalen bedragen.

Dat medeverdachte 1 daar een gelijkwaardige stem in zou hebben gehad blijkt naar het oordeel van het hof niet. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de verklaring van betrokkene 2 moet worden opgemaakt dat afspraken ter zake door betrokkene 2 met de verdachte en niet met medeverdachte 1 zijn gemaakt. Ook wat de contacten tussen beiden betreft, blijkt uit de voorhanden bewijsmiddelen dat die steeds hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en betrokkene 2.

Bewezenverklaring

Parketnummer 10-750107-14 onder 1 en 2

  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Parketnummer 10-750107-14 onder 3

  • medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of om voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Parketnummer 10-750107-14 onder 4 b

  • aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten en

  • aan een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.

Strafoplegging

Gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 4 maanden.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^