Hoge Raad: zogenoemde Ennetcomdata mogen worden gebruikt voor het bewijs
/Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900
Dit betreft de eerste zaak die aan de Hoge Raad is voorgelegd over de rechtmatigheid van het gebruik voor het bewijs van uit het buitenland verkregen data uit versleutelde telefoons.
Door de Canadese autoriteiten overgedragen berichten die verdachten uitwisselden via versleutelde telefoons (‘de Ennetcomdata’) mochten gebruikt worden als bewijs in een strafzaak. Anders dan gevraagd moesten niet alle overgedragen berichten aan het dossier worden toegevoegd of ter inzage worden gegeven aan de verdediging van de verdachte. Dat heeft de Hoge Raad vandaag geoordeeld.
De zaak
Op 17 april 2016 werd in IJsselstein een man doodgeschoten. De verdachte werd in de nabijheid van de plaats delict aangehouden en vervolgd wegens moord. Kort na zijn aanhouding werden BlackBerrytelefoons aangetroffen. De Blackberry 's waren omgebouwd en konden alleen versleutelde berichten versturen. Ennetcom was de Nederlandse dienstverlener voor deze versleutelde PGP (Pretty Good Privacy)-communicatie. De berichten (‘Ennetcomdata’) waren door Ennetcom opgeslagen op servers in Canada (‘BlackBerry Enterprise Servers’, afgekort ‘BES-servers’). Het gerechtshof gebruikte de Ennetcomdata voor het bewijs en legde aan de verdachte en een medeverdachte gevangenisstraffen van 22 jaar op. Tegen deze uitspraak van het gerechtshof stelde de verdachte beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. De medeverdachte deed dat niet, zijn veroordeling is dan ook onherroepelijk.
Cassatie(klachten)
In cassatie stond de rechtmatigheid van het uit Canada verkrijgen en het voor het bewijs gebruiken van de Ennetcom-data centraal. Daarnaast ging het over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om alle Ennetcom-data aan het dossier toe te voegen althans de verdediging daarin inzage te geven.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad is van oordeel dat de cassatieklachten over de verkrijging en het bewijsgebruik van de Ennetcom-data niet slagen.
Het gerechtshof stelde onder meer het volgende vast. Door Nederland werd ten behoeve van vier in Nederland lopende onderzoeken een rechtshulpverzoek aan Canada gedaan om alle beschikbare gegevens van de BES-servers over te dragen. De Canadese rechter heeft naar aanleiding daarvan beslist dat de gegevens aan Nederland konden worden overgedragen ten behoeve van de vier onderzoeken en dat die gegevens ook mochten worden gebruikt in andere Nederlandse onderzoeken, op voorwaarde van een voorafgaande machtiging van een Nederlandse rechter. Nadat de gegevens door de Canadese autoriteiten aan Nederland waren overgedragen heeft het Openbaar Ministerie (OM), in verband met de door de Canadese rechter gestelde voorwaarde, tweemaal een machtiging van de rechter-commissaris gevorderd voor het gebruik van (een deel van) die gegevens voor de zaak tegen de verdachte. De rechter-commissaris heeft die machtigingen verleend. Het hof achtte deze gang van zaken rechtmatig en de gegevens bruikbaar voor het bewijs.
De Hoge Raad oordeelt dat deze beslissing niet onjuist of onbegrijpelijk is en overweegt dat de gang van zaken niet in strijd is met het Wetboek van Strafvordering of met het Nederlandse wettelijke systeem.
Naar het oordeel van de Hoge Raad slagen ook de cassatieklachten niet over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om alle Ennetcom-data aan het dossier toe te voegen, althans de verdediging daarin inzage te geven. Met machtiging van de rechter-commissaris zijn door het OM de Ennetcom-data die op de strafzaak betrekking hebben, in het dossier gevoegd. Het verzoek van de verdediging had betrekking op datasets die zijn gegenereerd ten behoeve van het onderzoek in andere strafzaken. Het hof heeft die verzoeken afgewezen omdat die redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor de beslissingen die de rechter in deze zaak moet nemen. Het hof heeft dat gebaseerd op het volgende: (i) door de verdediging is niet aangevoerd dat de door het OM verstrekte stukken onjuist of onvolledig zijn, (ii) door de verdediging is niet gemotiveerd dat en waarom sprake zou zijn van onjuistheden of onvolledigheden die de betrouwbaarheid van de waarheidsvinding in twijfel trekken, en (iii) door de verdediging zijn geen aanwijzingen genoemd dat enige informatie onrechtmatig is verkregen en dat blijkt ook nergens uit. Daarom achtte het hof ook inzage in die stukken niet nodig, ook al omdat de PGP-gesprekken veel bevestiging vinden in de inhoud van ander bewijs en uit de stukken van de zaak blijkt hoe de politie de identiteit van de deelnemers aan de PGP-gesprekken heeft vastgesteld. Volgens de Hoge Raad is het niet verlenen van inzage in of afschrift van alle Ennetcom-data aan de verdediging niet onrechtmatig. De Hoge Raad laat daarom ook de beslissing van het hof daarover in stand.
Met het oordeel van de Hoge Raad is de veroordeling en de opgelegde gevangenisstraf definitief.
Lees hier de volledige uitspraak.