HR: Deel bewezenverklaring witwassen blijft in stand, motivering aankoop vastgoed schiet tekort
/Hoge Raad 8 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:539
De verdachte, geboren in 1961, wordt vervolgd voor medeplegen van witwassen van zowel een geldbedrag van in totaal € 449.610 als diverse onroerende goederen. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeelt hem op 3 oktober 2022 wegens “medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd” tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof oordeelt dat verdachte zich samen met twee medeverdachten schuldig maakt aan het verwerven en voorhanden hebben van geld en goederen die afkomstig zijn uit misdrijf.
Het dossier bevat aanwijzingen dat de verdachte, samen met medeverdachten die inmiddels zijn veroordeeld voor hennephandel, vanaf eind 2007 tot begin 2010 betrokken is bij de investering in een luxe vakantiewoning in Thailand. Ook koopt hij in 2009 een deel van een restaurant en appartementencomplex in Nederland. Uit financieel onderzoek blijkt dat verdachte in deze periode jaarlijks slechts circa € 25.000 aan legale inkomsten ontvangt, terwijl zijn investeringen veel hoger liggen.
Middel 1: uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over gebruik PV bevindingen
De verdediging voert aan dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het verweer tegen het gebruik van een proces-verbaal van bevindingen uit 2011 inzake de financiën van de verdachte. Volgens artikel 359 lid 2 Sv moet een rechter specifiek ingaan op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, zeker wanneer dat betrekking heeft op bewijs dat doorslaggevend is voor de bewezenverklaring.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad herhaalt zijn vaste jurisprudentie (HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130) dat de feitenrechter in beginsel vrij is in de selectie en waardering van bewijsmateriaal. De motiveringsplicht ex artikel 359 lid 2 Sv geldt slechts indien sprake is van een inhoudelijk gemotiveerd verweer. Het hof wijkt af van het standpunt van de verdediging op basis van een aanvullend proces-verbaal van 9 augustus 2021, waarin het eerdere proces-verbaal van 6 december 2011 wordt bevestigd en kritiek van de verdediging punt voor punt wordt weerlegd. Gelet op de aard van de onderbouwing acht de Hoge Raad het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en afdoende gemotiveerd. De klacht faalt.
Middel 2: witwassen geldbedrag
Het tweede middel richt zich op de bewezenverklaring van het eerste deel van de tenlastelegging, namelijk het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 449.610. Dit bedrag is gezamenlijk door de verdachte en twee medeverdachten geïnvesteerd in een woning in Thailand, waarbij ieder ongeveer € 150.000 inbracht.
Het hof stelt vast dat:
de investeringen geheel in contanten plaatsvinden, wat ongebruikelijk is bij dergelijke hoge bedragen;
het contante geld naar Thailand wordt gebracht;
verdachte geen plausibele verklaring geeft voor zijn aandeel van € 150.000;
verdachte niet over voldoende legale inkomsten beschikt om deze investering te bekostigen;
verdachte wist dat ook zijn medeverdachten grote contante bedragen investeerden zonder zich af te vragen waar dit geld vandaan kwam.
Witwassen: juridische kwalificatie
Voor een bewezenverklaring van witwassen is op grond van artikel 420bis lid 1 onder b Sr vereist dat verdachte het voorwerp “verwerven of voorhanden hebben” terwijl hij wist – of bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde – dat het uit enig misdrijf afkomstig was. Het gaat hier om zogenoemd voorwaardelijk opzet, dat onder meer kan blijken uit zwijgen of het niet stellen van voor de hand liggende vragen over de herkomst van grote geldbedragen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787 en HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352) mag van een verdachte, bij aanwijzingen van een criminele herkomst, worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en plausibele verklaring geeft. Blijft die verklaring uit, dan mag de rechter dat in zijn oordeel betrekken.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad acht het oordeel van het hof dat verdachte het risico heeft aanvaard dat het geïnvesteerde geld afkomstig is uit misdrijf, niet onbegrijpelijk. De verdachte zwijgt aanvankelijk over de herkomst van het geld. In hoger beroep verklaart hij dat hij niet zelf heeft geïnvesteerd maar dat hem vanwege vriendschap met een medeverdachte een aandeel is gegund. Het hof acht dit hoogst onwaarschijnlijk, mede gelet op de waarde van het aandeel (€ 150.000) en het feit dat verdachte als mede-investeerder wordt genoemd in documenten. Het hof betrekt ook de wijze van betaling (grote contante sommen), het ontbreken van navraag over de herkomst van het geld van de medeverdachten, en het feit dat zij later zijn veroordeeld voor hennephandel.
De Hoge Raad stelt vast dat het hof met deze overwegingen geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat het oordeel ook niet onbegrijpelijk is. De klacht faalt.
Middel 3: witwassen onroerende goederen
De derde klacht richt zich op de aankoop in 2009 van een deel van een onroerendgoedcomplex in Nederland door verdachte, voor een bedrag van € 60.000. Het hof acht bewezen dat verdachte dit bedrag heeft betaald met een lening van een medeverdachte. Ook hier geldt dat verdachte naar eigen zeggen niet weet waar het geleende geld vandaan komt en hierover geen vragen heeft gesteld.
Beoordeling Hoge Raad
Hoewel het hof oordeelt dat verdachte ook hier bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld uit misdrijf afkomstig is, acht de Hoge Raad dit oordeel onvoldoende gemotiveerd. In dit geval gaat het om een enkele lening van € 60.000, niet om herhaalde contante investeringen zoals in de Thaise casus. Het hof onderbouwt onvoldoende waarom dit tot de conclusie van voorwaardelijk opzet leidt. De Hoge Raad vernietigt daarom het arrest op dit onderdeel van de bewezenverklaring.
Conclusie
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Bosch gedeeltelijk, namelijk voor zover het betreft:
de bewezenverklaring van het witwassen van het onroerend goed (appartement, restaurant, parkeerplaats);
en de strafoplegging, aangezien deze mede op dat onderdeel is gebaseerd.
De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor nieuwe behandeling en berechting op deze punten. Voor het overige – met name ten aanzien van het witwassen van het geldbedrag voor de woning in Thailand – blijft het arrest in stand.
Lees hier de volledige uitspraak.