HR herhaalt kaders voor gebruik van getuigenverklaring zonder ondervragingsmogelijkheid

Hoge Raad 1 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:494

De verdachte wordt vervolgd voor bedreiging van zijn ex-partner op 10 juli 2017. Hij zou onder meer hebben gezegd: “Ik steek je huis in brand met jou erbij in!” en “Wacht maar, ik maak je kapot!” De ex-partner deed aangifte en meldde dat zij die avond naar de buurman is gevlucht, waar zij op de speaker haar ex hoorde schelden en dreigen. De buurman, inmiddels overleden, bevestigde deze gang van zaken in een verklaring bij de politie. De verdediging heeft in hoger beroep verzocht om deze buurman als getuige te horen, maar op dat moment was hij al overleden. Het hof heeft diens verklaring toch voor het bewijs gebruikt.

De verdachte is wegens “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week, met een proeftijd van drie jaar en tot een geldboete van € 500, subsidiair tien dagen hechtenis.

Middel

De verdediging klaagt dat de verklaring van de inmiddels overleden buurman niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat zij hem niet heeft kunnen ondervragen. Volgens de verdediging levert dit een schending op van het ondervragingsrecht zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad herhaalt de relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie (HR 2021:576 en HR 2021:1418). Wanneer de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om een getuige te ondervragen, moet de rechter toetsen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Daarbij zijn van belang:

  • de reden waarom het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend;

  • het gewicht van de verklaring binnen de bewijsconstructie;

  • het bestaan van compenserende factoren.

In dit geval is de getuige overleden voordat het hof had beslist op het verzoek tot het horen van die getuige. De verklaring van de buurman is niet de enige of beslissende bewijsmiddel, maar dient ter ondersteuning van de aangifte. Het hof verwijst naar aanvullende steunbewijzen, waaronder een door de verdachte ingesproken geluidsfragment, herhaaldelijke belpogingen na de bedreiging en WhatsApp-berichten van de aangeefster aan de politie. Verder heeft de verdediging de aangeefster zelf wel kunnen ondervragen. Het oordeel van het hof dat het proces als geheel eerlijk is verlopen en dat geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM, acht de Hoge Raad niet onjuist of onvoldoende gemotiveerd.

Het beroep wordt verworpen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^