HR herhaalt overwegingen m.b.t. betrekken van niet ten laste gelegde feiten bij de strafoplegging

Hoge Raad 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1972

De verdachte is op 4 januari 2019 door de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant wegens opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand. Het hof heeft, nadat de advocaat-generaal had gevorderd de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, de verdachte op 30 september 2019 voor dit feit tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden veroordeeld.

Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:

“Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is door en namens de verdachte naar voren gebracht dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte ingrijpend zijn gewijzigd. Bij verdachte is een ernstige vorm van suikerziekte, diabetes type 1, vastgesteld, waardoor regelmaat en goede voeding van levensbelang zijn geworden. Voorts heeft verdachte zelf hulpverlening ingeschakeld via [A]. Verdachte heeft gemotiveerd aangegeven zijn leven een positieve wending te hebben gegeven en heeft daarvoor het hof verzocht hem een kans te geven deze positieve wending voort te zetten en hem daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Het hof zal een zwaardere straf opleggen dan de politierechter heeft gedaan en dan de advocaat-generaal nu heeft gevorderd om uiting te geven aan de ernst van het bewezenverklaarde en om recht te doen aan het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder, zelfs nog deze zomer, met politie en justitie in aanraking is gekomen wegens overtreding van de Opiumwet. Het hof heeft ondanks het strafblad van verdachte zijn gewijzigde persoonlijke omstandigheden zwaar laten wegen en zal hem de gevraagde kans geven door de gevangenisstraf van twee maanden geheel voorwaardelijk op te leggen. Naar het oordeel van het hof wordt met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf van na te melden duur enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.”

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat uit het strafblad van de verdachte blijkt dat de verdachte “zelfs nog deze zomer” - waarmee het hof kennelijk het oog heeft gehad op de zomer van 2019 - “met politie en justitie in aanraking is gekomen wegens overtreding van de Opiumwet”. Gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 juli 2019 dat zich bij de stukken bevindt kan het hof hiermee uitsluitend gedoeld hebben op een vermelding onder het kopje ‘openstaande zaken betreffende misdrijven’, te weten een verdenking van overtreding van de Opiumwet op 10 juni 2019 te Poortvliet, status: gedagvaard.

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering.

Beoordeling Hoge Raad

Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat het de rechter op zichzelf vrijstaat om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit waarvoor de verdachte niet onherroepelijk is veroordeeld wanneer het gaat om een ad informandum gevoegd feit en op grond van de door de verdachte ten overstaan van de rechter die de straf oplegt gedane erkenning, aannemelijk is geworden dat hij dat feit heeft begaan en ervan mag worden uitgegaan dat het openbaar ministerie geen strafvervolging ter zake van dat feit zal instellen, of wanneer dit feit kan worden aangemerkt als een omstandigheid waaronder het bewezenverklaarde is begaan (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM9968).

In aanmerking genomen dat ten aanzien van de openstaande strafzaak niet blijkt dat aan de voorwaarden voor afdoening van een ad informandum gevoegd feit is voldaan en evenmin dat het bedoelde feit redelijkerwijs kan worden aangemerkt als een omstandigheid waaronder het bewezenverklaarde is begaan, is de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd.

De klacht is gegrond. Gelet op de beslissing die hierna volgt is bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^