HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv

Hoge Raad 22 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1459

De verdachte is bij arrest wegens “poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Middel

Het middel keert zich tegen de bewijsconstructie met de klacht dat niet is voldaan aan de bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv. De (steun)verklaring van de moeder van de aangever berust in wezen op de informatie die zij twee of meer dagen na het gestelde incident van de aangever zelf heeft gekregen. Nu zowel de aangifte (bewijsmiddel 1) als de getuigenverklaring van de moeder van de aangever (bewijsmiddel 2) zijn gestoeld op dezelfde bron (de aangever), is niet voldaan aan het voorgeschrevene in artikel 342 lid 2 Sv, althans betreft het hier een grensgeval. In ieder geval had het hof zijn beslissing nader moeten motiveren.

Beoordeling Hoge Raad

Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).

Het hof heeft naast de verklaring van aangever slachtoffer, waarin hij onder meer verklaart dat de verdachte op 25 januari 2014 hard tegen zijn gezicht heeft geslagen, voor het bewijs gebruikt de verklaring van getuige, de moeder van de aangever. Deze verklaring houdt in dat zij op 25 januari 2014, toen haar zoon haar had verteld net een blauw oog te hebben opgelopen in Alphen aan de Rijn, bij hem een blauw-geel gekleurd oog heeft waargenomen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van de aangever onvoldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Van schending van artikel 342 lid 2 Sv is daarom geen sprake.

Het cassatiemiddel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^