Veroordeling wegens feitelijk leidinggeven aan een stichting die valsheid in geschrifte heeft gepleegd

Rechtbank Overijssel 24 september 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:3106

Verdachte heeft zich als bestuurder van een rechtspersoon schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door die rechtspersoon. In de bedrijfsadministratie van de rechtspersoon werd immers een valse factuur opgenomen. Op deze factuur stond vermeld dat de factuur (ter waarde van € 26.667,36) betrekking had op werkzaamheden aan het kantoorpand, terwijl het in werkelijkheid gedeeltelijk werkzaamheden in en rond de woning van verdachte en in en rond de woning van zijn ex-partner betrof.

Het oordeel van de rechtbank 

Feit 1 (facturen genoemd onder b tot en met i) en feit 2

De rechtbank stelt voorop dat verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het vervalsen van de bedrijfsadministratie door stichting 1 en stichting 2, door in die administratie de in de tenlastelegging vermelde valse facturen op te nemen.

Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat verdachte van 17 december 1996 tot en met 30 juni 2014 bestuurder/voorzitter is geweest van stichting 1 (DOC-001) en van 19 december 2005 tot en met 30 juni 2014 van stichting 2 (DOC-002).

De Belastingdienst heeft met betrekking tot stichting 1 in 2015 drie suppletie-aangiften omzetbelasting (OB) ontvangen over de jaren 2010, 2011 en 2012 waarbij stichting 1 nog OB moet afdragen. De relatief omvangrijke bedragen waren voor de Belastingdienst aanleiding om een boekenonderzoek te starten bij stichting 1 en stichting 2. Tijdens het boekenonderzoek zijn inkoop-/kostenfacturen (en de verwerking ervan in de boekhouding) onderzocht van stichting 1 en stichting 2 die bij de controlemedewerkers vragen opriepen over de zakelijkheid/juistheid van die facturen.

In het daaropvolgende strafrechtelijk onderzoek is bij stichting 1 op 20 december 2016 een plastic mapje in beslag genomen met diverse facturen en handgeschreven notities. Op één van die notities is te zien dat op de bij feit 1 als b tot en met i op de tenlastelegging vermelde facturen steeds is vermeld ‘is er niet’ (pagina 1301). De FIOD relateert in de bewijswijzer dat het vermoeden is dat deze bij feit 1 als b tot en met i vermelde facturen ten behoeve van het boekenonderzoek – dat medio 2015 is gestart (pagina 61) – alsnog zijn opgemaakt en aan de Belastingdienst zijn verstrekt.

Op een andere notitie is bij factuur b en factuur c van feit 1 vermeld ‘overeenkomst maken’ (pagina 1298 en 1299). De FIOD relateert hierover in de bewijswijzer dat deze aantekening vermoedelijk is gemaakt op of na 19 november 2015 en dat de overeenkomst dienstverlening tussen 19 en 26 november 2015 is opgemaakt, in het kader van het boekenonderzoek en voorafgaand aan het definitieve antwoord van stichting 1 aan de Belastingdienst. Dit antwoord is verzonden bij e-mail van 27 november 2015, waarbij zowel de factuur als de overeenkomst dienstverlening zijn meegestuurd.

Ook ten aanzien van alle bij feit 2 op de tenlastelegging vermelde facturen relateert de FIOD in de bewijswijzer dat deze vermoedelijk zijn opgesteld om tijdens het boekenonderzoek de kosten aannemelijk te maken.

Dat deze facturen vermoedelijk pas op dat moment – in 2015 – zijn opgemaakt vindt ook steun in de verklaring van getuige 1 bij de rechter-commissaris.

De rechtbank overweegt dat zij uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat de in de tenlastelegging genoemde valse facturen opzettelijk in de bedrijfsadministratie van stichting 1 en stichting 2 zijn opgenomen, maar constateert tegelijkertijd dat er onvoldoende bewijs is dat de op de tenlastelegging vermelde facturen op een eerder moment (in 2011 dan wel 2012) zijn opgemaakt en in de bedrijfsadministratie zijn opgenomen.

Voort constateert de rechtbank dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte daartoe opdracht dan wel feitelijke leiding aan heeft gegeven.

Ten aanzien van het feitelijk leidinggeven heeft de rechtbank hiervoor al overwogen dat verdachte vanaf 30 juni 2014 geen formeel bestuurder meer was van stichting 1 en stichting 2, en dus ook ten tijde van het boekenonderzoek niet. Het boekenonderzoek is immers medio 2015 gestart.

Het dossier bevat verder onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte na zijn terugtreden bij stichting 1 en stichting 2 op 30 juni 2014 nog een aansturende, bepalende rol binnen de organisaties heeft gehad. Dat verdachte nog wel aanwezig is geweest bij vergaderingen van het MT maakt dat niet anders, met name omdat uit de verslagen van de vergaderingen niet blijkt dat in 2015 over het opmaken van facturen of het verwerken ervan in de bedrijfsadministratie is gesproken. Omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte in die periode nog bevoegd en redelijkerwijs gehouden was om maatregelen ter voorkoming of beëindiging van de verboden gedraging te nemen, kan hij evenmin worden aangemerkt als feitelijk leidinggevende.

De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1 ten aanzien van de als b tot en met i vermelde facturen en van feit 2.

Feit 1 (factuur genoemd onder a)

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek door de FIOD is een factuur van 12 juli 2011 ten bedrage van € 26.667,36 aangetroffen, afkomstig van naam 1 en onderhoud b.v., (hierna: naam 1) en gericht aan stichting 1. Daarop staat vermeld dat het betreft ‘kantoor Neerijnen’. Getuige 2 – onder meer verantwoordelijk voor de administratie bij naam 1 – heeft verklaard dat hij op basis van handgeschreven aantekeningen op het document de opdracht kreeg een factuur op te maken met die omschrijving, en dat dat het handschrift van verdachte op deze factuur staat.

Uit de door de Belastingdienst verstrekte auditfile is te zien dat deze factuur in 2012 de administratie van stichting 1 is verwerkt.

Via de curator van naam 1 is een kopie van deze factuur ontvangen, met achterliggende stukken. Uit die achterliggende stukken bij deze kopie blijkt dat de factuur betrekking heeft op ‘huiskarweitjes’.

Verdachte heeft hierover verklaard: ‘hiermee wordt bedoeld kleine karweitjes op en rondom het huis, de gebouwen. (..) een deel van deze factuur is privé (..) Dat is een strafbaar feitje (..) U vraagt of hier bij de facturering rekening mee gehouden. Nee, dat is een slip of the tongue. Dat is niet gebeurd. Dat had wel gemoeten’.

Hiervoor is al overwogen dat uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat verdachte van 17 december 1996 tot en met 30 juni 2014 bestuurder/voorzitter is geweest van stichting 1.

Bewijsoverwegingen

Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat stichting 1 in de periode van 12 juli 2011 tot en met 30 juni 2014 de bedrijfsadministratie heeft vervalst door daarin een valse factuur op te nemen, nu deze factuur zag op werkzaamheden die bij stichting 1 in rekening zijn gebracht maar die niet ten gunste van stichting 1 zijn uitgevoerd. Deze gedraging kan redelijkerwijs aan stichting 1 worden toegerekend: het opnemen van de factuur van naam 1 is immers verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Deze gedraging past in de normale bedrijfsvoering van stichting 1.

Uit zijn verklaring blijkt dat verdachte wist dat de op de factuur van naam 1 bij stichting 1 in rekening gebrachte ‘huiskarweitjes’ geen betrekking hadden op stichting 1, maar op hem in privé. Dat verdachte zich van één en ander ook bewust is geweest, blijkt ook uit de handgeschreven aantekeningen op de bij deze factuur aangetroffen achterliggende stukken waarop in zijn handschrift aantekeningen zijn aangetroffen met de instructie aan naam 1 hoe de omschrijving op hun factuur moet zijn. Verdachte heeft doelbewust een valse factuur op laten maken en als echt en onvervalst op laten nemen in de administratie van stichting 1. Dit met als enig doel dat verdachte niet in privé, maar stichting 1 de factuur voor zijn privéuitgaven zou voldoen.

Verdachte had moeten weten dat het opnemen van de valse factuur in de administratie van stichting 1 ook fiscale gevolgen zou hebben. Hierdoor heeft verdachte actief bijgedragen aan de totstandkoming van een onjuiste aangifte omzetbelasting. Verdachte was als bestuurder verantwoordelijk voor de gang van zaken binnen stichting 1. Hij was tevens gedurende voornoemde periode betrokken bij de dagelijkse gang van zaken binnen stichting 1. Weliswaar had hij niet – qua rolverdeling binnen het MT – de verantwoordelijkheid voor de administratie, maar dat ontslaat hem niet van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een juiste administratie en daarop gebaseerde belastingaangiften. Verdachte heeft niet geprobeerd de onjuiste aangifte omzetbelasting te voorkomen, terwijl hij dat als bestuurder had kunnen en ook had moeten doen. Het opnemen van de valse factuur in de administratie van stichting 1 was dan ook gericht op het misleiden van derden, bijvoorbeeld de Belastingdienst.

Het opzet van verdachte kan gelet op het vorenstaande worden toegerekend aan stichting 1.

Verdachte was in 2011 en 2012 bestuurder van stichting 1, eindverantwoordelijke en tevens betrokken bij de dagelijkse gang van zaken en heeft naar het oordeel van de rechtbank aldus feitelijk leiding gegeven aan voormelde strafbare gedraging.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift.

Strafoplegging

  • Geldboete van € 18.000.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^