HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. bijzondere situatie dat bijdrage van de medepleger niet in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit wordt geleverd
/Hoge Raad 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:221
De verdachte is wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Middel
Het cassatiemiddel komt onder meer op tegen de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte de diefstal van de motor “tezamen en in vereniging met een ander” heeft gepleegd.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640 het volgende overwogen:
“In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. In het hiervoor genoemde arrest uit 2015 is in dat verband, voor zover hier van belang, nog overwogen: "De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd (vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229.) Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.”
Blijkens de bewijsvoering heeft het hof onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte en zijn mededader gingen samen rondrijden op de scooter van de verdachte. De verdachte heeft vervolgens een motor weggenomen van de plaats waar deze geparkeerd stond. De mededader stond op dat moment in de nabijheid te wachten op de verdachte. Toen de verdachte aan kwam lopen met de motor, is de mededader op de motor gaan zitten. Dat voertuig had geen draaiende motor. De verdachte heeft vervolgens - terwijl de mededader op de motor zat en deze bestuurde - de motor vanaf een rijdende scooter over enige afstand voortgeduwd door zijn voet tegen de achterkant van de motor te zetten.
Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededader, getuigt - mede in het licht van de door het hof vastgestelde rolverdeling tussen de verdachte en zijn mededader, waarbij de mededader de verdachte tevoren vergezelde en op hem stond te wachten toen de verdachte met de motor aan kwam lopen, waarna de verdachte en de mededader in onderlinge samenwerking de motor wegvoerden - niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Anders dan het cassatiemiddel aanvoert is de in het weergegeven arrest bedoelde bijzondere situatie niet aan de orde.
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
Conclusie AG
Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen en de kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde − intellectuele en/of materiële − bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dit geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. Ook in een geval waarin de tenlastelegging het delictsbestanddeel 'gepleegd door twee of meer verenigde personen' bevat, zal de rechter moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist is dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s). Voorts hoeft niet vast te staan wie de andere Betrokkene(n) is of zijn geweest. Evenmin behoeft te blijken in hoeverre die ander vervolgbaar en strafbaar als medepleger is. Het hangt af van de aan de feitenrechter voorbehouden waardering van het bewijsmateriaal in de zaak van de verdachte of en zo ja welk tenlastelegd feit bewezen kan worden verklaard.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof het volgende vastgesteld. Op 15 maart 2017 is tussen 00:30u en 2:30u een motor van het merk Suzuki met het kenteken gestolen. Op 14 maart 2017 hebben de verdachte en zijn medeverdachte Betrokkene 2 elkaar rond 23:30u ontmoet. Daaraan voorafgaand had de verdachte via WhatsApp aan zijn medeverdachte laten weten: “Ben net klaar. Alles gefixt nu vers vers”, waarna de medeverdachte heeft geantwoord met: “Ik ben net thuis van sporten maat ff douchen en dan ben ik paraat”. Ze gingen rondrijden op de scooter van de verdachte. Betrokkene 2 begreep op dat moment dat de verdachte een motor ging stelen. Terwijl Betrokkene 2 vervolgens op de scooter wachtte, kwam de verdachte aanlopen met een motor (merk Suzuki, kenteken kenteken). Betrokkene 2 ging op de motor zitten, waarna de verdachte, terwijl hij zelf op zijn scooter reed, met zijn voet tegen de achterkant van de naast hem rijdende motor duwde, welke geen draaiende motor had. Toen de politie hen rond 2:30u een stopteken gaf, sprong Betrokkene 2 van de motor, liet de motor vallen en sprong achterop de scooter, waarna de scooter keerde, over een wegafscheiding reed naar een parkeerplaats van de Action, waar Betrokkene 2 van de scooter sprong en wegrende, waarna de verdachte wegreed. Betrokkene 2 werd vervolgens aangehouden door de politie. Om 2:34u heeft de verdachte geprobeerd Betrokkene 2 te bellen, waarna de verdachte Betrokkene 2 appte of hij nog leefde en vervolgens om 3.29u en 9.28u nogmaals appte waar hij was.
In de toelichting op het middel wordt bepleit dat en waarom de bewijsvoering tot de gevolgtrekking dwingt dat de medeverdachte Betrokkene 2 niet als (mede)pleger de motor door misdrijf heeft weggenomen, maar als medeplichtige. Nu uit de bewijsvoering evenmin van een willekeurige ander blijkt die betrokken was bij de diefstal, heeft het hof het bewezenverklaarde “tezamen en in vereniging” ten onrechte bewezenverklaard, dan wel ontoereikend gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
Het middel lijkt te zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het hof zich bij zijn oordeel of het aan een verdachte tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden, tevens heeft gebogen over de vraag of de mededader als medepleger kan worden beschouwd en daarbij tot het oordeel is gekomen dat de mededader als medeplichtige moet worden aangemerkt. Die veronderstelling lijkt mij niet terecht. Het hof heeft immers niet in een bewijsoverweging vastgesteld dat de mededader door het hof als medeplichtige wordt aangemerkt. De bewijsvoering dwingt voor het overige niet tot de gevolgtrekking dat het hof van oordeel is dat de mededader als medeplichtige betrokken is geweest bij de diefstal van de motor. Daaraan doet niet af dat dezelfde bewijsmiddelen in een strafzaak tegen de medeverdachte een veroordeling wegens medeplichtigheid aan de diefstal van de motor mogelijk zouden maken. Het hof heeft over de juridische duiding van de rol van de medeverdachte ook niet hoeven te oordelen. Zoals ik hiervoor heb vooropgesteld, behoeft voor strafbaar medeplegen immers niet te worden beoordeeld of die ander vervolgbaar en strafbaar is als medepleger.
Uit de bovenstaande, uit de bewijsmiddelen blijkende, omstandigheden heeft het hof zonder meer kunnen afleiden dat de verdachte met het oog op de diefstal van de motor voldoende bewust heeft samengewerkt met Betrokkene 2 en dat de bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht was. Mede nu hieromtrent ter terechtzitting van het hof geen verweer is gevoerd, heeft het hof zijn oordeel dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal “in vereniging met een ander” heeft gepleegd daarmee toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.