HR over art. 39 Sr en culpa in causa

Hoge Raad 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1073

De verdachte heeft op 9 juni 2017 samen met zijn vriendin amfetamine en wodka gebruikt. Hierdoor is een psychotische stoornis ontstaan met paranoïde waandenkbeelden. De verdachte en zijn vriendin verkeerden in de veronderstelling dat hun medebewoners hen iets wilden aandoen. De verdachte stichtte daarop brand in hun kamer om zo voor hem en zijn vriendin een afleidingsmanoeuvre te creëren om de woning ongemerkt te kunnen ontvluchten. In de woning waren op dat moment andere bewoners aanwezig, waardoor de verdachte door de brand levensgevaar voor anderen heeft veroorzaakt. Op hun vlucht kwamen zij aan bij een huis in de buurt waar de verdachte een ruit van de woning heeft vernield. Vervolgens verplaatsten zij zich naar de openbare weg en probeerden zij auto’s tot stilstand te brengen. Op het moment dat een automobiliste voor hen stopte, heeft de verdachte de ruit van haar auto bekrast met een mes.

Vervolgens zag betrokkene 1, die met zijn destijds vijftienjarige dochter in de auto reed, de verdachte en zijn vriendin zwaaien en gebaren. Hij had de indruk dat zij hulp nodig hadden en liet hen in de auto plaatsnemen teneinde naar het dichtstbijzijnde politiebureau te rijden. De verdachte begon tijdens de autorit opeens met veel geweld met een mes op betrokkene 1 in te steken. De dochter van betrokkene 1 probeerde de verdachte tegen te houden, waarna de verdachte met zijn mes herhaaldelijk op haar probeerde in te steken. Toen zij zag dat de verdachte haar wilde steken, heeft zij in paniek het portier van de auto opengetrokken om uit de auto te springen. Toen zij zich omdraaide om uit de auto te springen, voelde zij iets langs haar hoofd door haar haar gaan. Zij zag dat de verdachte langs de hoofdsteun, tussen het portier en de hoofdsteun, in haar richting probeerde te steken. Hierop sprong zij uit de auto en is zij hard weggerend. De verdachte en zijn vriendin verlieten vervolgens de auto. Betrokkene 1 bleef zwaargewond achter.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren wegens poging tot doodslag (feit 1), poging tot doodslag (feit 2), opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is (feit 3), opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen (feit 4) en opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen (feit 5).

Middel

Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof het verweer dat de feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, omdat hij handelde vanuit een acute psychose terwijl de mate waarin het gebruik van amfetamine en alcohol het psychisch functioneren kon beïnvloeden niet voorzienbaar was, ten onrechte althans op ontoereikende gronden heeft verworpen.

Oordeel Hoge Raad

Voor zover het cassatiemiddel berust op de opvatting dat de feiten slechts dan aan de verdachte zouden kunnen worden toegerekend als hij wist, dan wel moest weten, dat het gebruik van amfetamine en wodka een psychotische stoornis zou kunnen veroorzaken en voorts ook het concrete gevolg daarvan - het plegen van de onderhavige strafbare feiten - redelijkerwijs voorzienbaar was, vindt die opvatting geen steun in het recht.

Het oordeel van het hof dat de feiten in verminderde zin aan de verdachte kunnen worden toegerekend, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. De omstandigheid dat de invloed van de door de verdachte ingenomen middelen verderstrekkend is geweest dan hij had voorzien, maakt dat niet anders.

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^