HR: schenden ambtsgeheim ondanks dat verdachte informatie mogelijk ook elders kon verkrijgen
/Hoge Raad 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1197
De verdachte is door de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 38 uren wegens het doen plegen van opzettelijke schending van een ambtsgeheim (feit 1) en opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd (feit 2).
Middel
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat telkens sprake is van ‘enig geheim’ als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht, ontoereikend is gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
Voor zover het cassatiemiddel zich richt tegen de bewezenverklaring onder 1 faalt het, nu het hof heeft vastgesteld dat het in de bewezenverklaring bedoelde telefoonnummer informatie betrof die de verdachte niet bekend was, en verder uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte betrokkene 1 onder valse voorwendselen het betreffende telefoonnummer heeft laten opzoeken in de deze betrokkene 1 uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, en het verkregen telefoonnummer vervolgens voor privédoeleinden heeft aangewend. De enkele omstandigheid dat dit telefoonnummer mogelijk ook elders te verkrijgen zou zijn, doet daaraan niet af (vgl. HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2343).
Voor zover het cassatiemiddel zich richt tegen de bewezenverklaring onder 2 voor zover inhoudende dat de verdachte “informatie over strafrechtelijke onderzoeken en/of informatie en/of persoonsgegevens en/of contactgegevens van personen” in onder meer het bedrijfsprocessensysteem van de politie/Koninklijke Marechaussee heeft opgezocht, slaagt het. Uit de bewijsvoering kan niet meer volgen dan dat de verdachte - kort gezegd - in de politiesystemen informatie over betrokkene 4 en haar man heeft opgevraagd en heeft gekeken of een klacht tegen hem was ingediend, terwijl het hof omtrent de aard van de opgevraagde informatie of gegevens niets naders heeft vastgesteld. Aldus kan uit de bewijsvoering niet zonder meer worden afgeleid dat deze informatie ‘enig geheim’ betreft, dat wil zeggen informatie die is bestemd om niet bekend te worden, behalve voor zover deze door daartoe bevoegde personen bekend wordt gemaakt. De enkele overweging van het hof dat de verdachte “zonder dat dat voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem (indirect) uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie heeft ontsloten (of doen ontsluiten) die niet voor hem bedoeld was”, maakt dat niet anders.
Conclusie AG: Wat valt onder bestanddeel “enig geheim” (art. 272 Sr)?
Lees hier de volledige uitspraak.