HR: ‘Schenden’ van geheim (art. 272 Sr) moet worden uitgelegd als verstrekken van geheime gegevens aan ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is

Hoge Raad 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1264

De verdachte is door de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 38 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 19 dagen hechtenis.

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:

“De militaire kamer is van oordeel dat (...) sprake is van schending van een ambtsgeheim. Verdachte heeft immers, zonder dat het voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf, uit de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen, geheime informatie ontsloten die niet voor hem bedoeld was. Daarmee heeft verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. De stelling van de verdediging dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld, doet daaraan niet af.

Bovendien heeft verdachte, zoals hiervoor reeds vermeld, in een enkel geval de door hem opgevraagde informatie weldegelijk gedeeld. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de informatie over betrokkene 2 heeft gedeeld met betrokkene 3 en dat hij dat in een split second deed omdat betrokkene 3 betrokkene 2, dan wel diens hond, in een emotionele toestand te lijf dreigde te gaan.”

Middel

Het derde middel klaagt dat uit de door het hof gebezigde bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte in de zin van art. 272, eerste lid, Sr een geheim uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift ‘opzettelijk heeft geschonden’.

Beoordeling Hoge Raad

Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd.

De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 272 Sr. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term ‘schenden’ moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 272 Sr.

Het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is (vgl. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 en ECLI:NL:HR:2020:527).

Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat de verdachte meermalen geheime gegevens heeft verstrekt aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd was. Voor zover de bewezenverklaring inhoudt dat de verdachte ‘telkens’ een geheim in de zin van artikel 272 Sr heeft geschonden, is zij dus ontoereikend gemotiveerd.

Het cassatiemiddel slaagt.

Conclusie AG

De raadsman van de verdachte heeft ter ’s hofs terechtzitting het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ingenomen dat geen sprake is van het openbaar maken van een geheim omdat de verdachte de informatie enkel heeft bekeken en niet aan derden heeft verstrekt en dat daarom moet worden overgegaan tot een (partiële) vrijspraak.

De bewijsoverweging van het hof is hierboven in randnummer 6 weergegeven. Daaruit blijkt dat het hof van oordeel is dat de verdachte reeds zijn ambtsgeheim heeft geschonden door, zonder dat het voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was, voor zichzelf uit de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen geheime informatie te ontsluiten die niet voor hem bedoeld was en dat daaraan niet afdoet dat verdachte die informatie niet met een of meer derden heeft gedeeld.

Het hof kon ten tijde van de uitspraak in de onderhavige zaak (13 februari 2020) nog niet bekend zijn met het arrest dat de Hoge Raad kort nadien zou wijzen. In HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523 gaat de Hoge Raad nader in op het begrip ‘schenden van een geheim’ als bedoeld in art. 272 Sr en overweegt hij dienaangaande:

“2.3 De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op artikel 272 Sr. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term ‘schenden’ moet daarom geacht worden daar te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 272 Sr.

De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 272 lid 1 Sr houdt ten aanzien van de daarin voorkomende term ‘schenden’ onder meer het volgende in. Naar aanleiding van de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke regeringsontwerp van artikel 291 Sr, de voorloper van artikel 272 Sr, is bij de inwerkingtreding op 1 september 1886 van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1881, 35) het woord ‘openbaren’ in artikel 291 Sr gewijzigd in ‘bekendmaken’. Dat werd als volgt toegelicht:

“Zowel voor “openbaart” in art. 291, als voor “bekend maakt of mededeelt” in art. 292, is de uitdrukking “bekendmaakt” gesteld. Deze laatste uitdrukking is de juiste en voor verschil in terminologie in de beide artikels geene reden. (...) “Openbaren” is te eng, want het veronderstelt dat iets ter algemeene kennis gebragt wordt; terwijl toch verraad ook aan één persoon strafbaar zijn moet.” (H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, 1891, p. 427)

Bij wet van 30 juni 1967 houdende vaststelling van algemene bepalingen omtrent de bestraffing van schending van geheimen (Stb. 1967, 377) is in artikel I artikel 272 Sr gewijzigd, in die zin dat ‘bekendmaken’ is gewijzigd in ‘schenden’. De geschiedenis van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 30 juni 1967 (Stb. 1967, 377) houdt onder meer het volgende in:

Memorie van toelichting:

“Nieuw is in de voorgestelde redactie van het artikel ook het werkwoord „schenden”. Dit lijkt juister dan het door de bestaande tekst gebezigde „bekendmaken”. Niet strafbaar is immers de ambtsdrager, die een geheim bekend maakt aan degene, aan wie hij het ambtshalve juist moet bekendmaken; zo zal bij voorbeeld de opsporingsambtenaar straffeloos het opgespoorde feit moeten kunnen vastleggen in een proces-verbaal, en het lid ener adviescommissie de hem bekende gegevens moeten kunnen gebruiken bij de opstelling van een (zo nodig geheim) advies. In deze niet-strafbare gevallen nu, wordt het geheim wel degelijk aan iemand „bekend gemaakt”, doch het wordt niet „geschonden”.” (Kamerstukken II 1952/53, 3030, nr. 3, p. 5)

Memorie van antwoord:

“Tenslotte moet de ondergetekende tegen het voorstel dat in het voorlopig verslag wordt gedaan nog deze bedenking aanvoeren, dat het woord „bekendmaken”, dat overigens ook in de huidige wet staat, sterk het beeld oproept van publiceren, althans van ter kennis brengen aan een ruimere kring van personen, terwijl artikel 272 mede het oog heeft op het doen van mededelingen aan één tot kennisneming onbevoegde.” (Kamerstukken II 1963/64, 3030, nr. 5, p. 2)

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Gelet hierop geeft het oordeel van het hof dat de verdachte zijn ambtsgeheim heeft geschonden door geheime gegevens voor zichzelf te ontsluiten, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.”

Gezien deze uitspraak van de Hoge Raad is de klacht terecht. Daaraan doet niet af de overweging van het hof dat de verdachte in een enkel geval de door hem opgevraagde informatie wel degelijk heeft gedeeld, waarbij het hof doelt op het moment waarop de verdachte tegen zijn buurman betrokkene 3 riep dat betrokkene 2 vuurwapengevaarlijk was. De bewezenverklaring spreekt immers van “telkens … opzettelijk heeft geschonden”. Daarbij komt dat het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als “opzettelijke schending van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd”, hetgeen dus niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, en dat het hof in zijn strafmotivering heeft overwogen dat “de verdachte gedurende een lange periode, zeer frequent, voor privédoeleinden informatie over personen heeft opgevraagd in de hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking staande systemen” en aldus bij de strafoplegging in het nadeel van de verdachte dit herhalende karakter van de schending heeft meegewogen.

Het oordeel van het hof dat de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode zijn ambtsgeheim telkens heeft geschonden, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Het derde middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^