HR: volledige vergoeding proceskosten benadeelde partij in afwijking van liquidatietarief moet worden gemotiveerd
/Hoge Raad 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
Voorts heeft het hof van de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De uitspraak houdt het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.368,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Daarnaast heeft de benadeelde partij in hoger beroep vergoeding van de proceskosten van € 2.000,- gevorderd en heeft de benadeelde partij de post "Begrafenis in Turkije", waarvan de kosten in eerste aanleg nog niet bekend waren aangevuld met kosten, te weten € 5.000,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uitvaart [betrokkene 2] in Almere
De post bedraagt € 1.918,65 en is voldoende onderbouwd. Deze post is niet door de verdediging betwist en verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Tickets voor de begrafenis in Turkije
Deze post bedraagt € 1.450,- en is voldoende onderbouwd. Het hof acht deze post toewijsbaar. (...)
Kosten rechtsbijstand
Deze post bedraagt totaal € 5.500,- (€ 3.500,- in eerste aanleg en € 2.000 in hoger beroep) De benadeelde partij is in eerste aanleg bijgestaan door mr. M. Eversteijn. In hoger beroep is de benadeelde partij bijgestaan door mr. C.C. Polat. Door de benadeelde partij is vergoeding van de kosten van rechtsbijstand gevorderd.
Het hof ziet aanleiding verdachte te veroordelen in de gevorderde kosten van het geding die door de benadeelde partij zijn gemaakt. Anders dan de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep is de vordering ter zake van die kosten die zijn gemaakt in eerste aanleg niet van een deugdelijke onderbouwing voorzien. Er is door de toenmalige raadsman een urenspecificatie overgelegd waarin met zwarte stift aanpassingen zijn aangebracht en met potlood verbeterde berekeningen zijn gemaakt. Het hof acht de urenspecificatie een onvoldoende grondslag voor toewijzing van het gevorderde en zal de vergoeding van de in eerste aanleg gemaakte kosten naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 2.000,-. Het inschakelen van rechtsbijstand door de benadeelde partij, is gelet op de aard en omvang van de vordering niet onredelijk en niet ongegrond. (...)
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. (...)
Beslissing (...)
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de materiële schade van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 7.368,65 (...) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 1], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 7.368,65 (...) bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 71 (...) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
Middel
Het middel bevat de klacht dat het oordeel van het Hof dat de door de benadeelde partij gevorderde kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 4.000,- kunnen worden toegewezen, rechtens onjuist is, althans onbegrijpelijk gemotiveerd is, alsmede de klacht dat het Hof ten onrechte de kosten voor rechtsbijstand in aanmerking heeft genomen bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr.
Beoordeling Hoge Raad
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten van rechtsbijstand zijn niet als zodanige rechtstreekse schade aan te merken (vgl. HR 21 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1533, NJ 1999/801). Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51f Sv vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het voorgaande brengt mee dat dergelijke kosten ook niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel (vgl. HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1786, NJ 2000/413).
Door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn - anders dan door de benadeelde partij gevorderde vermogensschade als bedoeld in art. 51f Sv en art. 6:96 BW - te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in art. 592a Sv in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven, die ingevolge het bepaalde in art. 361, vijfde lid, Sv in het vonnis dient te worden opgenomen. Gelet op de aard van die kosten staat het de rechter in hoger beroep vrij wat de verwijzing in die kosten betreft een hoger bedrag in aanmerking te nemen dan het bedrag van de in eerste aanleg toegewezen kosten (vgl. HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1786, NJ 2000/413).
Een redelijke uitleg van art. 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vgl. HR 29 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1819, NJ 2002/123). Bij dat uitgangspunt dienen enkele kanttekeningen te worden geplaatst.
In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van door een in het ongelijk gestelde partij te vergoeden proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde 'Salarissen in rolzaken kanton' of in het 'Liquidatietarief rechtbanken en hoven'. Zo een liquidatietarief is geen recht in de zin van art. 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn (vgl. HR 3 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2621, NJ 1998/571). Een dergelijke richtlijn leent zich bovendien niet steeds voor directe toepassing op de door de raadsman verrichte werkzaamheden ten behoeve van de benadeelde partij die zich in het strafproces heeft gevoegd. (Vgl. HR 26 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8866.)
De rechter kan het aangewezen achten, kort gezegd, het "liquidatietarief kantonzaken" toe te passen als de vordering beneden de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter blijft dan wel in voorkomende gevallen de proceskosten berekenen overeenkomstig het "liquidatietarief rechtbank of hof". De rechter kan evenwel van het door hem toepasselijk geachte liquidatietarief afwijken, al zal hij wanneer hij de werkelijke kosten wenst te vergoeden, die afwijking dienen te motiveren. (Vgl. HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7995, NJ 2009/234.)
Het Hof heeft onder het aan de benadeelde partij toegekende bedrag aan schadevergoeding de kosten voor rechtsbijstand begrepen en heeft dientengevolge die kosten ook in aanmerking genomen bij de oplegging van de maatregel van art. 36f, eerste lid, Sr. Daarmee heeft het Hof miskend hetgeen hiervoor is overwogen.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.