HvJ EU: Als sprake is van dubbele beboeting en bestraffing voor hetzelfde feit, dan moeten er evenredigheidswaarborgen geboden worden
/HvJ EU 5 mei 2022, C-570/20
Op 10 maart 2014 heeft de belastingdienst bij de Officier van Justitie van Annecy, Frankrijk, een klacht ingediend tegen BV. BV heeft tot en met 14 juni 2011 het beroep van accountant uitgeoefend als zelfstandig ondernemer. De klacht werd ingediend nadat de belastingdienst boekhoudkundige controles had verricht over de jaren 2009, 2010 en 2011 en BV verweet dat hij een onregelmatige boekhouding had ingediend. Volgens de klacht bedroeg het ontdoken BTW-bedrag € 82.507 en de ontdoken inkomstenbelasting € 108.883.
BV werd op 23 juni 2017 door de rechtbank van Annecy schuldig bevonden aan de aan hem verweten feiten. Hij werd veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf en gelast tot het bekendmaken van de beslissing op eigen kosten.
BV heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de rechter in tweede aanleg Chambéry. In hoger beroep voert hij aan dat de strafrechtelijke veroordeling in strijd is met het ne bis in idembeginsel, zoals vastgelegd in artikel 50 van het Handvest. Tegen BV was namelijk reeds een navorderingsprocedure ingesteld die aanleiding heeft gegeven tot de toepassing van onherroepelijk geworden fiscale boeten ten belope van 40% van de ontdoken belasting.
De rechter in hoger beroep oordeelde dat de cumulatie van strafrechtelijke en fiscale sancties niet in strijd is met artikel 50 van het Handvest, aangezien de toepassing van de nationale regeling voldeed aan de vereisten die voortvloeien uit eerdere rechtspraak van de Conseil constitutionnel. Het hoger beroep is verworpen.
BV heeft tegen deze uitspraak cassatieberoep ingesteld. BV is van oordeel dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling niet voldoet aan het vereiste van duidelijkheid en voorzienbaarheid waaraan een cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties van strafrechtelijke aard moet voldoen. Bovendien zou de nationale regeling niet voorzien in regels waarmee kan worden gewaarborgd dat de zwaarte van het geheel van de opgelegde sancties niet onevenredig is aan de ernst van de inbreuk.
Prejudiciële vragen
De Cour de cassation heeft de volgende prejudiciële vragen gesteld:
Voldoet de aan de orde zijnde nationale regeling aan het vereiste dat de omstandigheden waarin verzwijging bij aangifte op btw-gebied kan leiden tot cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties van strafrechtelijke aard, duidelijk en voorzienbaar zijn?
Voldoet de nationale regeling aan het vereiste dat een cumulatie van dergelijke sancties noodzakelijk en evenredig is?
Oordeel HvJ EU
Ingevolge artikel 50 van het Handvest wordt niemand opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet.
In de onderhavige zaak wordt BV strafrechtelijk vervolgd, terwijl hem reeds een onherroepelijke sanctie van strafrechtelijke aard, in de zin van artikel 50 Handvest, is opgelegd. Een dergelijke cumulatie vormt een beperking op het in artikel 50 vastgelegde grondrecht. Echter, op grond van artikel 52, lid 1, Handvest kan een beperking van dit recht worden gerechtvaardigd.
Volgens artikel 52, lid 1, eerste volzin, Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Volgens de tweede volzin van lid 1 kunnen, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, aan die rechten en vrijheden slechts beperkingen worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Vaststaat dat in deze zaak de mogelijkheid van cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties is neergelegd in de wet, namelijk in de artikelen 1729 en 1741 CGI. Daarnaast staat de nationale regeling een dergelijke cumulatie enkel toe onder limitatief gestelde waarborgen. Hiermee eerbiedigt de regeling de wezenlijke inhoud van artikel 50 Handvest. Bovendien blijkt uit het dossier dat aan het Hof ter beschikking is gesteld dat de regeling beoogt te waarborgen dat de verschuldigde btw wordt geïnd. De beperking van het ne-bis-in-idembeginsel die voortvloeit uit de nationale regeling beantwoordt aldus aan een doelstelling van algemeen belang.
Van belang bij de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel is het vereiste dat de cumulatie van de vervolgingsmaatregelen en sancties niet buiten de grenzen treedt van wat noodzakelijk en geschikt is voor de verwezenlijking van de rechtmatige doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd. De veroorzaakte nadelen mogen dus niet onevenredig zijn aan de nagestreefde doelstellingen.
Wat de noodzaak van een dergelijke regeling betreft heeft het Hof in een eerder arrest (Hvj EU 20 maart 2018, EU:C:2018:197) verduidelijkt dat deze duidelijke en nauwkeurige regels moet bevatten die de justitiabele in staat stellen om te voorzien voor welk handelen of nalaten een cumulatie mogelijk is. Bovendien moet deze regeling zorgen voor onderlinge afstemming van procedures, zodat de extra belasting van cumulaties van strafprocedures wordt beperkt. Tot slot moet deze regeling kunnen waarborgen dat de zwaarte van het geheel van de opgelegde sancties niet onevenredig is aan de ernst van de geconstateerde inbreuk.
De eis van voorzienbaarheid brengt niet met zich mee dat de betrokkene niet genoopt mag zijn om deskundig advies in te winnen om de mogelijke gevolgen van een bepaalde handeling te kunnen beoordelen. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of het voor BV op het moment waarop de feiten in het hoofdgeding werden gepleegd redelijkerwijs voorzienbaar was dat deze aanleiding konden geven tot cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties. De omstandigheid dat BV juridisch advies had moeten inwinnen om de mogelijke gevolgen van de hem ten laste gelegde feiten te beoordelen, doet niet af aan de duidelijkheid en nauwkeurigheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling.
Met betrekking tot de evenredigheid van de straffen concludeert het Hof dat dit vereiste zonder uitzondering geldt voor alle cumulatief opgelegde sancties. Het geldt dus zowel voor cumulatie van sancties van dezelfde aard als voor cumulatie van sancties van verschillende aard.
Het Hof oordeelt dat een regeling die voor de cumulatie van een strafrechtelijke geldboete en een bestuurlijke geldboete van strafrechtelijke aard bepaalt dat de invordering van de eerste geldboete beperkt is tot het gedeelte dat het bedrag van de tweede geldboete te boven gaat, zonder ook in een dergelijke regel te voorzien voor de cumulatie van een bestuurlijke geldboete van strafrechtelijke aard en een vrijheidsstraf, niet aan dit evenredigheidsvereiste voldoet.
Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat het door artikel 50 juncto artikel 52, lid 1, van het Handvest gewaarborgde grondrecht aldus moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat de beperking van de cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties van strafrechtelijke aard in geval van frauduleuze verzwijging of aangifteverzuim op btw-gebied waarin de nationale wettelijke regeling voor de ernstigste gevallen voorziet, enkel voortvloeit uit vaste rechtspraak waarin de voorwaarden voor toepassing van deze cumulatie restrictief worden uitgelegd, mits op het moment waarop het delict wordt gepleegd redelijkerwijs voorzienbaar is dat dit aanleiding kan geven tot cumulatie van vervolgingsmaatregelen en sancties van strafrechtelijke aard. Het grondrecht verzet zich wel tegen een nationale regeling die in geval van cumulatie van een geldelijke sanctie en een vrijheidsstraf niet door middel van duidelijke en nauwkeurige regels waarborgt dat het geheel van de opgelegde sancties de ernst van het geconstateerde strafbare feit niet te buiten gaat.
Lees hier de volledige uitspraak.