In strafverzwarende zin kan acht geslagen worden op niet aan verdachte ten laste gelegde veroordelingen voor onder meer soortgelijke feiten: met veroordeling wordt gelijkgesteld strafbeschikking

Hoge Raad 27 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:260

De verdachte is voor bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.

De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:

“De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het subsidiair onder A en B tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis als deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd.

De raadsvrouw heeft een beperkte werkstraf bepleit. Daarbij heeft de raadsvrouw gewezen op de redelijke termijn die in eerste aanleg ruimschoots overschreden is en op de negatieve gevolgen die de strafrechtelijke vervolging in het leven van verdachte gehad heeft.

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft samen met zijn compagnon gelden van [A] , het bedrijf waarover zij zeggenschap hadden, weggesluisd naar de rekening van eenmansbedrijf [B] waar medeverdachte [medeverdachte] eigenaar was. Dat gebeurde door facturen van door [A] verrichte diensten en de opbrengst van de verkoop van een machine te laten overmaken op de rekening van [B] . Verdachte heeft ook betalingen van [B] ontvangen terwijl die betalingen geen verband hielden met [B] of met diensten die hij aan [B] had verleend. Verdachte heeft door zijn handelen de rechten van schuldeisers benadeeld.

Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 augustus 2021 (de Hoge Raad begrijpt: 2 augustus 2021) blijkt dat verdachte eerder meermalen is veroordeeld, ook voor soortgelijke feiten. Het hof zal dat als strafverzwarend laten meewegen.

Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 28 juni 2016 bekend geworden met het feit dat er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem liep. Het vonnis van de rechtbank is van 11 april 2019. Namens verdachte is op 12 april 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof stelt vast dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden.

Alles afwegende, met in achtneming van het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht is het hof van oordeel dat een taakstraf van 180 uren passend en geboden is. Gelet op de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof verdachte veroordelen tot een taakstraf van 160 uren, met aftrek van het voorarrest.”

Middel

Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering, in het bijzonder dat het hof als strafverzwarend heeft laten meewegen dat de verdachte “eerder meermalen is veroordeeld, ook voor soortgelijke feiten”, terwijl dat niet blijkt uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister.

Beoordeling Hoge Raad

De rechter mag bij de strafoplegging rekening houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en dit feit wordt vermeld ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968). Daarbij wordt, mede gelet op artikel 78b Sr, met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.

In de hiervoor weergegeven strafmotivering komt onder meer tot uitdrukking dat het hof in het nadeel van de verdachte gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat hij eerder is veroordeeld voor “soortgelijke feiten”. Uit de hiervoor onder 2.3 weergegeven inhoud van het Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte op het moment waarop het hof arrest wees, onherroepelijk was veroordeeld voor de daar vermelde feiten, waaronder twee vermogensdelicten. Mede in het licht van wat hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld (vgl. over de soortgelijkheid van misdrijven het bepaalde in artikel 43b, aanhef en onder 1°, Sr), heeft het hof de strafoplegging daarmee toereikend gemotiveerd.

Voor zover het cassatiemiddel berust op de opvatting dat veroordelingen die meer dan vijf jaren voor het begaan van het bewezenverklaarde feit onherroepelijk zijn geworden, niet in strafverzwarende zin in de strafoplegging mogen worden betrokken, faalt het omdat deze opvatting geen steun vindt in het recht.

Het cassatiemiddel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^