Innerlijke tegenstrijdigheid door bewezenverklaring van zowel oplichting als verduistering m.b.t. dezelfde geldbedragen?

Hoge Raad 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:756

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch:

  • in de zaak met arrondissementsparketnummer 01-997513-131 wegens

    • 1 “de voortgezette handeling van oplichting en verduistering, meermalen gepleegd”

    • 3 “van het plegen van witwassen een gewoonte maken”

    • 4 primair “valsheid in geschrift”

  • in de zaak met arrondissementsparketnummer 01-997507-152 wegens

    • 1 “bedrieglijke bankbreuk”

    • 2 “opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst”.

Middel

Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 01-997513-13 onder 1 innerlijk tegenstrijdig is nu deze inhoudt enerzijds dat de verdachte door oplichting geldbedragen heeft verkregen van derden en anderzijds dat de verdachte deze bedragen anders dan door misdrijf onder zich had en zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.

Beoordeling Hoge Raad

Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als de voortgezette handeling van oplichting en verduistering, meermalen gepleegd. De overige bewezenverklaarde feiten zijn door het hof in de zaak met parketnummer 01-997513-13 gekwalificeerd als (feit 3) van het plegen van witwassen een gewoonte maken en (feit 4) valsheid in geschrift en in de zaak met parketnummer 01-997507-15 als (feit 1) bedrieglijke bankbreuk en (feit 2) opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst. Het hof heeft de verdachte voor alle bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en heeft de publicatie van zijn arrest, inclusief de vermelding van de personalia van de verdachte, na het onherroepelijk worden van het arrest gelast.

Het bestanddeel goed “dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft” uit artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht moet zo worden uitgelegd dat niet enig door de verdachte begaan misdrijf ertoe heeft geleid dat hij dat goed onder zich heeft gekregen (vgl. HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4573).

Het hof heeft onder meer bewezenverklaard dat de verdachte geldbedragen die hij van de aangevers ter investering had ontvangen heeft verduisterd. De bewezenverklaring dat de verdachte die geldbedragen “anders dan door misdrijf onder zich had” is echter niet begrijpelijk, nu het hof tevens (cumulatief) heeft bewezenverklaard dat de verdachte (al dan niet handelend onder de naam van zijn eenmanszaak A) de aangevers door oplichting heeft bewogen tot afgifte van die geldbedragen aan hem.

Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde verduistering(en) en de kwalificatie van het bewezenverklaarde aanpassen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^