Invoer Cost strafbaar - Verweer niet-ontvankelijkheid OM verworpen

Gerechtshof Amsterdam 2 oktober 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4564

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van medicijnen die een beschermde plantensoort bevat, namelijk Cost. Daarmee heeft de verdachte in strijd gehandeld met de regelgeving die ertoe dient deze bedreigde plantensoort te beschermen.

De verdachte hield zich beroepsmatig bezig met de invoer van levensmiddelen en was reeds eerder met de douane in aanraking gekomen omtrent de invoer van medicijnen, redenen temeer waarom de verdachte zich nader had moeten laten informeren omtrent de invoer van de door hem uit China meegenomen medicijnen. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting is het hof er echter wel van overtuigd dat de verdachte in dit concrete geval zich niet heeft gerealiseerd dat hij de betreffende medicijnen niet mocht invoeren in Nederland (al had hij zich dit wel moeten realiseren). Gelet hierop kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft primair de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie bepleit nu, kortgezegd, het doel van de Basisverordening 338/97 niet wordt nageleefd. Onder de huidige omstandigheden dient het openbaar ministerie met de vervolging geen door strafrechtelijke handhaving beschermd belang. Daarbij is sprake van een aperte onevenredigheid en strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging. Het doel van Basisverordening 338/97 is de bescherming van bedreigde planten- en diersoorten. Het openbaar ministerie kan dit doel vervolgens handen en voeten geven door een strafrechtelijke vervolging. Dit behoort niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Het hof overweegt als volgt.

Aan het openbaar ministerie is, ingevolge artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering, de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of vervolging moet plaatsvinden. Deze vervolgingsbeslissing door het openbaar ministerie leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. Van een zodanig uitzonderlijk geval kan sprake zijn als het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde in de zin van schending van het verbod van willekeur of het gelijkheidsbeginsel, omdat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voorzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.

Ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten is Nederland op 18 juli 1984 toegetreden tot het ‘Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora’, hierna te noemen het CITES-verdrag. In de Europese Unie is het CITES-verdrag geïmplementeerd in de (EU) Basisverordening 338/97 en de bijbehorende Uitvoeringsverordening. Doel van deze Basisverordening is de bescherming en instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer. De Basisverordening 338/97 is op 1 juni 1997 in werking getreden en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat van de Europese Unie. Op Schiphol vindt een actieve controle plaats op de naleving hiervan. Uit de door het openbaar ministerie overgelegde cijfers omtrent de handhaving volgt dat zaken waarin sprake is van overtreding van Verordening 338/97 veelal worden afgedaan met een strafbeschikking dan wel dat er, na het instellen van verzet, wordt besloten tot dagvaarden.

Het openbaar ministerie heeft in redelijkheid tot de beslissing tot vervolging van de verdachte kunnen komen. Er is geen onverenigbaarheid met een redelijke en billijke belangenafweging, noch strijd met het verbod van willekeur. Het openbaar ministerie kan derhalve in de vervolging van de verdachte worden ontvangen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet – voor wat betreft de invoer van Cost – voor de verdachte niet voorzienbaar en voldoende duidelijk is en daarmee in strijd met het in artikel 7 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde legaliteitsbeginsel. Om die reden dient de gehele strafbaarstelling onverbindend te worden verklaard, met als gevolg dat de gedraging van de verdachte geen strafbaar feit oplevert en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de verdachte de wetgeving behoort te kennen en dat er bovendien informatie wordt verspreid over de betreffende regelgeving; wat al dan niet mag worden ingevoerd.

Het hof overweegt als volgt.

De onderliggende wetgeving, de Basisverordening (EG) nr. 338/97, is reeds geruime tijd van kracht. Hieruit volgt dat de invoer van producten waarin Cost is verwerkt in Nederland alleen is toegestaan indien hiertoe en speciale CITES-vergunning is afgegeven. Er is sprake van een duidelijke en deugdelijke aan het plegen van het feit voorafgegane strafbaarstelling. Aan de raadsman kan worden toegegeven dat de gelaagde structuur van de Wet Economische Delicten de inzichtelijkheid van de regelgeving niet altijd ten goede komt, maar dit betekent niet dat het legaliteitsbeginsel is geschonden. Dat het openbaar ministerie geen publiekscampagne voert omtrent de invoer van cost brengt evenmin een schending van het legaliteitsbeginsel mee. Of een feit al dan niet strafbaar is, is niet afhankelijk van publiciteitscampagnes van het openbaar ministerie.

Het hof verwerpt dan ook het verweer. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

Voor zover de verdediging met het hierboven vermelde verweer (voorts) een beroep heeft willen doen op afwezigheid van alle schuld, met als conclusie ontslag van alle rechtsvervolging nu de verdachte heeft gedwaald omtrent de geldende wet- en regelgeving, geldt het volgende.

Een reiziger behoort te weten dat de invoer van beschermde plant- en diersoorten aan beperkingen is onderworpen. Van hem mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geoorloofdheid van voorgenomen invoer van goederen, als hij van de precieze inhoud van de regelgeving niet op de hoogte is. Ook China is partij bij het CITES-verdrag, als gevolg waarvan ook in China de op grond van het CITES-verdrag geldende beperkingen bekend zullen te zijn. Van de verdachte mag extra oplettendheid worden verwacht, nu hij zich beroepsmatig bezig houdt met de invoer van levensmiddelen (knoflook en gember). Daarbij is hij reeds in 2016 door de Douane gecontroleerd in verband met de invoer van medicijnen en is hem toen verteld dat deze geen producten van bedreigde diersoorten mochten bevatten. De bescherming van bedreigde plantensoorten ligt in het verlengde van de bescherming van bedreigde diersoorten. Het beroep op verontschuldigbare rechtsdwaling – en dus afwezigheid van alle schuld – wordt mitsdien verworpen.

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Bewezenverklaring

  • Opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3.37, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, meermalen gepleegd.

Strafoplegging

  • Voorwaardelijke geldboete van €500 met een proeftijd van 2 jaar.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^