Jaarverslag Hoge Raad

De strafkamer van de Hoge Raad heeft in 2022 ruim 3.000 uitspraken gedaan. In 2099 van die gevallen werd het beroep in cassatie niet ontvankelijk verklaard. De meest voorkomende gronden daarvoor zijn dat geen bezwaren tegen de bestreden uitspraak worden aangevoerd (1279) of dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (734). Met ingang van 1 oktober 2022 is het voor rechtbanken en gerechtshoven mogelijk om ook in strafzaken prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Op de valreep van 2022 zijn de eerste vragen ontvangen.

Prejudiciële vragen en digitale opsporing

Met ingang van 1 oktober 2022 is het voor rechtbanken en gerechtshoven mogelijk om ook in strafzaken prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Op de valreep van 2022 zijn de eerste vragen ontvangen. Deze betreffen informatie over gebruikers van onder meer de berichtendienst Encrochat die onderwerp werden van een internationaal onderzoek naar georganiseerde misdaad. Eerder dit jaar besliste de Hoge Raad over de overdracht van versleutelde gesprekken (de z.g. Ennetcom-data, ECLI:NL:HR:2022:900) door de Canadese autoriteiten. Een andere vorm van digitale opsporing stond centraal in de prejudiciële vragen die de Hoge Raad zelf stelde aan het Hof van Justitie naar aanleiding van een vordering tot cassatie in het belang der wet van advocaat-generaal Keulen (ECLI:NL:HR:2022:475). Het gaat daarbij onder meer om de toepassingsvoor­waarden waaronder de officier van justitie van een communicatiedienst kan vorderen om verkeers- en locatiegegevens van een gebruiker te verstrekken, als in het concrete geval het verlenen van toegang tot die gegevens slechts een geringe inmenging veroorzaakt in het recht op  privéleven van de gebruiker.

Procesafspraken

Naar aanleiding van een vordering tot cassatie in het belang der wet van de procureur-generaal wees de Hoge Raad een arrest over ‘procesafspraken’ in strafzaken (ECLI:NL:HR:2022:1252). Daarbij gaat het om afspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging over het verloop van de strafprocedure en/of de wijze waarop de strafzaak wordt afgedaan. Een procesafspraak kan bijvoorbeeld inhouden dat de verdediging afziet van  verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen of het voeren van bepaalde verweren en het Openbaar Ministerie de omvang van de beschuldiging tegen de verdachte op enigerlei wijze afbakent, waarbij tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging overeenstemming bestaat over wat een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Volgens de Hoge Raad kunnen procesafspraken worden toegestaan, ook al ontbreekt een algemene wettelijke regeling. In het arrest formuleert de Hoge Raad aandachtspunten om gemaakte proces­afspraken te beoor­delen.

Schakelbewijs en onware verklaringen van verdachten

Bijzondere bewijsconstructies waren aan de orde bij enkele zaken over levensdelicten. Bij de berechting van de doodslag op drie vrouwen in 2003, 2004 en 2017 had het gerechtshof gebruik gemaakt van het zogenoemde. schakelbewijs. Daarbij wordt voor het bewijs gebruik gemaakt van de omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere vergelijkbare strafbare feiten betrokken was. De Hoge Raad aanvaardde in dit geval dat het hof in zijn oordeel had betrokken dat een patroon zichtbaar was waardoor het bewijs van de afzonderlijke feiten het bewijs van feiten gezamenlijk versterkte (ECLI:NL:HR:2022:1902). Naar aanleiding van een doodslag op Saba heeft de Hoge Raad meer algemene beschouwingen gegeven over het betrekken van een onaannemelijke of onwaar gebleken verklaring van de verdachte bij het oordeel over de bewezenverklaring (ECLI:NL:HR:2022:1864). De Hoge Raad onderscheidt gevallen waarin de rechter het afleggen van een onwaar gebleken verklaring een omstandigheid acht die van belang is voor de betekenis die aan andere gebruikte bewijsmiddelen kan worden toegekend en gevallen waarin de rechter een onwaar gebleken verklaring van de verdachte als zelfstandig bewijsmiddel tégen de verdachte gebruikt. Die laatste bewijsconstructie (de ‘kennelijk leugenachtige verklaring’) is van bijzondere aard en alleen toegelaten als voldaan is aan in het arrest genoemde voorwaarden, met name dat die leugenachtigheid moet blijken uit andere bewijsmiddelen. Een voorbeeld is ECLI:NL:HR:2022:1190. Van die bijzondere bewijsconstructie was echter geen sprake in een zaak waarin een vrouw is veroordeeld wegens het medeplegen van doodslag op haar man, waarbij het hof slechts betekenis toekende aan de onwaarheden die zij naar voren had gebracht bij zijn oordeel dat de feitenlezing van de verdachte niet geloofwaardig was (ECLI:NL:HR:2022:1250).

Shockschade

In diezelfde zaak kwam de toekenning van zogenoemde shockschade aan de orde, waarover eerder al een gemengde kamer van leden uit de strafkamer en uit de civiele kamer de rechtspraak op dit punt heeft gepreciseerd (ECLI:NL:HR:2022:958; zie ook de gezamenlijke conclusie van de advocaten-generaal Spronken en Lindenbergh van het civiele en het strafparket in een eerdere zaak, ECLI:NL:PHR:2022:166 ).  Vergoeding van shockschade kan worden toegekend in gevallen waarin het onrechtmatig handelen jegens een primair slachtoffer een hevige emotionele schok heeft veroorzaakt bij het secundaire slachtoffer. Bijvoorbeeld door de confrontatie met het stoffelijk overschot van het slachtoffer. Vergoed wordt de schade die volgt uit geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar is op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige, waarbij gedacht kan worden aan een psychiater, huisarts of psycholoog.  Als sprake is van geestelijk letsel (dat hoeft geen in de psychiatrie erkend ziektebeeld te zijn) komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. Naast de aanspraak op de vergoeding van shockschade kan het secundaire slachtoffer, als deze tevens een naaste is van het primaire slachtoffer, aanspraak maken op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, en 6:108 lid 1 in verbinding met artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (‘affectieschade’).

Bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling

Met enige regelmaat wordt in cassatie geklaagd over de toepassing van artikel 14c lid 2 aanhef en onder 14e van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel biedt de rechter de mogelijkheid om in geval van een voorwaardelijke veroordeling bepaalde gedragsvoorwaarden te stellen. Het kan daarbij gaan om voorwaarden die strekken tot het voorkomen van strafbaar gedrag van de veroordeelde en om voorwaarden die gedrag van de veroordeelde betreffen waartoe hij naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden is, bijvoorbeeld jegens slachtoffers van het bewezenverklaarde feit (ECLI:NL:HR:2022:807). Zo’n voorwaarde moet voldoende precies het daarin vervatte gedrags­voorschrift formuleren. Zij mag echter niet in feite neerkomen op het moeten meewerken aan door de politie uit te oefenen veelomvattende en ingrijpende dwangmiddelen (ECLI:NL:HR:2022:1196). Ook zal bij het opleggen van zo’n voorwaarde moeten zijn gewaarborgd dat het toezicht niet leidt tot een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de veroordeelde. Daarbij kan bijvoorbeeld na veroordelingen wegens het bezit van kinderporno een rol spelen met welke frequentie en hoe de  computer en of telefoon van de veroordeelde mogen worden gecontroleerd en welke (politie)functionarissen daarbij betrokken mogen zijn (ECLI:NL:HR:2022:1763).

Verkorte afdoening en zaken die ertoe doen

De strafkamer van de Hoge Raad heeft in 2022 ruim 3.000 uitspraken gedaan. In 2099 van die gevallen werd het beroep in cassatie niet ontvankelijk verklaard. De meest voorkomende gronden daarvoor zijn dat geen bezwaren tegen de bestreden uitspraak worden aangevoerd (1279) of dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (734). Naar aanleiding van de zienswijze van het VN-Mensenrechtencomité van 26 juli 2022 in de zaak Jaddoe tegen Nederland heeft de Hoge Raad uiteengezet dat de inhoudelijke beoordeling door de strafkamer ook bij toepassing van de verkorte afdoeningen volgens artikel 80a of 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie hetzelfde is als wanneer de motivering niet ‘verkort’ plaatsvindt (ECLI:NL:HR:2023:40). Volgens een dit jaar verschenen WODC-rapport blijkt dat die mogelijkheid om evident kansloze zaken kort af te doen de Hoge Raad in staat stelt richting te geven aan de rechtsontwikkeling in zaken die ertoe doen. Het kan daarbij gaan om zaken waarin grote maatschappelijke thema’s aan de orde komen in de context van ronduit ingewikkelde juridische vraagstukken. Een voorbeeld daarvan is een zaak over witwassen van gelden die frauduleus waren verkregen via de Kinderopvangtoeslag (ECLI:NL:HR:2022:1822). Een bijzondere zaak, met zowel internationale als materieelrechtelijke aspecten is de vervolging van een op grond van een Europees aanhoudingsbevel in Duitsland aangehouden en naar Nederland overgeleverde natuurgenezeres. Zij is veroordeeld wegens doodslag op een slachtoffer dat zij ibogaïne had toegediend. De Hoge Raad volgde het oordeel dat sprake was van de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat het gevolg overlijden zou zijn, omdat het reële risico op complicaties ook was gebleken bij twee concrete incidenten waarbij de vrouw was betrokken, waarna zij haar werkwijze niet had aangepast (ECLI:NL:HR:2022:982).

Print Friendly and PDF ^