Kan er opnieuw conservatoir beslag worden gelegd op een auto, na het terugkopen na de eerste inbeslagneming?
/Parket bij de Hoge Raad 22 maart 2022, ECLI:NL:PHR:2022:266
De klaagster wordt verdacht van betrokkenheid bij een hennepkwekerij in de schuur behorende bij haar woning. Ten behoeve van het veilig stellen van een latere ontnemingsvordering is op 4 maart 2020 conservatoir beslag gelegd op de auto van de klaagster. In het dossier bevindt zich een machtiging van de rechter-commissaris van 2 april 2020. De auto is op 7 augustus 2020 geveild door de Domeinen en aangekocht door het garagebedrijf van klaagster voor een bedrag van €10.355. De auto is vervolgens door de klaagster teruggekocht. Op 22 april 2021 is er opnieuw conservatoir beslag gelegd op de auto, op basis van dezelfde machtiging van de rechter-commissaris. De rechtbank heeft het beklag van de klaagster gegrond verklaard en de teruggave gelast van de auto.
Middel
Het middel houdt in dat het kennelijke oordeel van de rechtbank dat de auto niet voor de tweede keer conservatoir in beslag mocht worden genomen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en dat het (daarop gebaseerde) oordeel dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen opheffing van het beslag, niet begrijpelijk is.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat in de overwegingen van de rechtbank ligt besloten dat de officier van justitie niet bevoegd was om de auto voor de tweede keer conservatoir in beslag te nemen, nu niet is gebleken dat de zaak opnieuw door de rechter-commissaris is getoetst of dat er een nieuwe machtiging is verleend. Dit getuigt volgens de steller van het middel van een onjuiste rechtsopvatting, omdat eenzelfde voorwerp meermalen object kan zijn van conservatoir beslag en daarvoor niet is vereist dat de rechter-commissaris een gegeven machtiging tussentijds toetst bij een nieuwe beslaglegging. Ook heeft de rechtbank het beslag volgens de steller van het middel ten onrechte niet aan de toepasselijke maatstaf getoetst.
Conclusie AG
Juridisch kader
Het gaat in onderhavige zaak om conservatoir beslag ex art. 94a Sv ten behoeve van een op te leggen ontnemingsmaatregel, dat is gelegd wegens een verdenking van betrokkenheid bij een hennepkwekerij. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een dergelijk beslag dient de rechter te onderzoeken a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Verder is van belang dat de klaagster degene is onder wie en ten behoeve van wie de auto in beslag is genomen. In zo een geval dient de rechter ook klachten over de rechtmatigheid van het beslag te toetsen, dat wil zeggen: naar aanleiding van een verweer daartoe te bezien of de formaliteiten ten aanzien van het beslag in acht zijn genomen. Dit onderzoek heeft een summier karakter. Een van de formaliteiten die ten aanzien van conservatoir beslag in acht moet worden genomen, is dat de officier van justitie een voorafgaande machtiging ex art. 103 Sv van de rechter-commissaris nodig heeft.
De opvatting dat een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag niet voor een tweede keer op hetzelfde voorwerp kan worden gelegd, vindt in het algemeen geen steun in het recht. Het recht vereist evenmin dat de rechter-commissaris bij tijdsverloop een gegeven machtiging tussentijds toetst, alvorens de officier van justitie tot het leggen van beslag mag overgaan.
Bespreking van het middel
De rechtbank heeft eerst de feitelijke gang van zaken uiteengezet, die er op neer komt dat er met een machtiging van de rechter-commissaris van 2 april 2020 conservatoir beslag op de auto is gelegd, dat de Domeinen de auto niet lang daarna heeft geveild en dat de klaagster de auto, via haar garagebedrijf, weer heeft teruggekocht. Daarna is er, ruim een jaar later op 22 april 2021, opnieuw conservatoir beslag gelegd op dezelfde auto. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat ‘niet is gebleken dat de zaak na 2 april 2020 opnieuw door de rechter-commissaris is getoetst en er een nieuwe machtiging door de rechter-commissaris is verleend’. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat door de verkoop van de auto door de Domeinen, het beslag als geëindigd kon worden beschouwd en dat het strafvorderlijk belang zich niet tegen opheffing van het beslag verzet.
De overwegingen van de rechtbank laten zich lastig begrijpen. Onduidelijk is wat de rechtbank heeft bedoeld met de vaststelling dat door de verkoop van de auto door de Domeinen ‘het beslag als geëindigd kon worden beschouwd’. Een bewaarder kan, met machtiging van het openbaar ministerie ex art. 117 Sv, een voorwerp tegen baat vervreemden. Een dergelijke machtiging bevindt zich in het dossier. Op grond van art. 117 lid 4 Sv blijft het eerste gelegde beslag rusten op de verkregen opbrengst, in dit geval €10.355.
Als de rechtbank heeft bedoeld te oordelen dat vanaf dat moment het eerste conservatoir beslag niet meer op de auto rustte, klopt het. De rechtbank lijkt echter te miskennen dat het conservatoir beslag waarover de rechtbank diende te oordelen het op 22 april 2021, opnieuw op de auto gelegde conservatoir beslag is.
Voor zover de rechtbank met haar overwegingen beoogde uit te drukken dat het tweede beslag onrechtmatig was omdat er geen nieuwe machtiging van de rechter-commissaris was afgegeven of een tussentijdse toetsing had plaatsgevonden, getuigt dat, zoals door de steller van het middel wordt betoogd, inderdaad van een onjuiste rechtsopvatting. Het beslag op grond van art. 94a Sv strekt tot bewaring van het recht tot verhaal van een op te leggen geldboete van de vijfde categorie of tot verhaal van een op te leggen betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De gegeven machtiging strekte in dit geval tot het veiligstellen van vermogen van de klaagster tot €1.121.989,44. De aard van het conservatoire beslag brengt mee dat tot dat bedrag op verschillende vermogensvoorwerpen van de klaagster beslag kon worden gelegd. Zodra de auto vrij was van het eerste beslag en door de aankoop weer toebehoorde aan de klaagster, kon hierop dus wederom conservatoir beslag worden gelegd op grond van dezelfde machtiging. Het kennelijke oordeel van de rechtbank dat de tweede beslaglegging onrechtmatig was, is dus onjuist.
De rechtbank is daardoor klaarblijkelijk ook niet toegekomen aan de toetsing van de maatstaf of niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete of een ontnemingsmaatregel aan de klaagster zal opleggen.
Onduidelijk blijft ook wat de rechtbank heeft bedoeld met haar overweging dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van de auto verzet, nu dit enkel bij klassiek beslag ex art. 94 Sv aan de orde is.
Kortom, het middel slaagt.
Lees hier de volledige conclusie.